nummer: 11/4423/GA
betreft: [klager] datum: 19 maart 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. T. van der Goot, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 6 december 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2012, gehouden in de p.i. Vught, is de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Vught, [...], gehoord.
Klager en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. De raadsman heeft een schriftelijke toelichting gegeven op het beroep.
Op 29 februari 2012 zijn nadere inlichtingen van de directeur ontvangen die ter kennisneming naar klager en zijn raadsman zijn gestuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen:
a. de verlenging van de maatregel van observatie door middel van een camera op grond van artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw, ingaande 20 juli 2011 en eindigend op
3 augustus 2011 (VU 2011/0001365);
b. de oplegging van de toezichtmaatregel inhoudende het op grond van artikel 39, tweede lid, van de Pbw, opnemen en afluisteren van telefoongesprekken tussen klager en zijn partner [...], ingaande 20 juli 2011 en eindigend op 3 augustus 2011 (VU
2011/0001366 en VU2011/0001367);
c. de oplegging van de maatregel van observatie door middel van een camera op grond van artikel 34a, eerste lid onder c en d, van de Pbw, ingaande 21 september 2011 en eindigend op 5 oktober 2011 (VU 2011/0001991);
d. de verlenging van de maatregel van observatie door middel van een camera op grond van artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw, ingaande 5 oktober 2011 en eindigend op 19 oktober 2011 (VU 2011/0002130);
e. de verlenging van de maatregel van observatie door middel van een camera op grond van artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw, ingaande 19 oktober 2011 en eindigend op 2 november 2011 (VU 2011/0002327);
f. de verlenging van de maatregel van observatie door middel van een camera op grond van artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw, ingaande 2 november 2011 en eindigend op 16 november 2011 (VU 2011/0002416);
g. de verlenging van de maatregel van observatie door middel van een camera op grond van artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw, ingaande 16 november 2011 en eindigend op 30 november 2011 (VU 2011/0002572).
2. De standpunten van klager
Klager heeft allereerst, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zijn klachten ten onrechte door de alleensprekende beklagrechter zijn afgedaan.
Met betrekking tot de cameraobservatie op grond van artikel 34a, eerste lid onder d Pbw heeft klager aangevoerd, zakelijk weergegeven:
- dat klager niet in een individueel regime verbleef en de maatregel van artikel 34a van de Pbw dus niet had mogen worden toegepast;
- dat er geen steun is voor het standpunt dat cameraobservatie reeds noodzakelijk kan zijn op grond van de aard en/of ernst van de strafzaak tegen klager of op grond van de mogelijke gevolgen als er iets met klager tijdens diens detentie zou gebeuren.
Nu er geen concrete aanwijzingen waren voor gevaar voor suïcide of voor schade aan klagers gezondheid, was er geen reden de maatregel te laten voortduren;
- dat verlengen van de maatregel disproportioneel is. Sinds de aanvang van zijn detentie wordt er door middel van cameraobservatie inbreuk gemaakt op zijn privacy en bij afweging van alle belangen dient naar verloop van tijd klagers belang zwaarder te
wegen dan het door de directie aangevoerde belang.
Met betrekking tot de maatregel van het opnemen en beluisteren van telefoongesprekken tussen klager en zijn partner heeft klager zich,wederom zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat deze inbreuk op zijn privacy niet gerechtvaardigd was. Er
was geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er gevaar bestond voor de orde en veiligheid in de inrichting of voor de openbare orde of nationale veiligheid als die gesprekken niet zouden worden opgenomen en beluisterd. Bij gegrond verklaring van zijn
klachten maakt klager aanspraak op een financiële tegemoetkoming.
3. De standpunten van de directeur
De directeur heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Klager verbleef wel degelijk in een individueel regime. De inrichting/afdeling waar klager verbleef/verblijft is daartoe ook bestemd. De beslissing tot oplegging en verlenging van deze maatregel is telkens genomen ter voorkoming van schade aan de
gezondheid van klager, aangezien dergelijke schade grote maatschappelijke onrust zou veroorzaken. Klagers strafzaak krijgt veel media-aandacht en het is van groot belang dat het gevangeniswezen klager behoudt voor de rechtsgang. Het delict waarvan
klager wordt verdacht heeft de samenleving ernstig geschokt en grote onrust met zich gebracht en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming is in het geval van klager van bijzonder belang. Bij het opleggen en het verlengen van de
maatregel zijn telkens de belangen van klager in ogenschouw genomen en afgewogen tegen de in artikel 34a, eerste lid onder d Pbw verwoorde belangen. Ondanks het feit dat de gedragskundige telkens heeft aangegeven dat het cameratoezicht niet nodig was
in
verband met de geestelijke toestand van klager, heeft de directeur toch gemeend dat dit toezicht op zijn plaats was. Het strafproces en alle media-aandacht brengen voor klager enorm veel spanningen met zich mee en de directeur wilde scherp in de gaten
houden hoe het met hem ging en voorkomen dat klagers gezondheid schade zou ondervinden. Dit gold in het bijzonder toen klager terug kwam in de inrichting na een verblijf in het Pieter Baan Centrum (verder: het PBC). Bij de overdracht door het PBC werd
melding gemaakt van uitlatingen van klager die zouden kunnen duiden op mogelijk suïcidegevaar bij klager. Om die reden is toen de maatregel opnieuw opgelegd en verlengd. Indien de gedragskundige zou hebben aangegeven dat het cameratoezicht nadelig was
voor klager, zou de directeur zijn beslissing heroverwogen hebben.
Ook met betrekking tot het opnemen en beluisteren van de telefoongesprekken tussen klager en zijn echtgenoot heeft de directeur zich op het standpunt gesteld dat dit nodig was om de psychische toestand van klager in de gaten te kunnen houden en om
mogelijke schade aan klagers gezondheid te kunnen voorkomen. Men wilde weten hoe klager met zijn strafproces en detentie en alle daarmee verband houdende spanningen en media-aandacht omging en hoe hij daarop reageerde.
4. De beoordeling
4.1 Bij de beoordeling van het beroep gaat de beroepscommissie van de volgende feiten uit:
- Klager, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, is de hoofdverdachte in de zogenaamde Amsterdamse zedenzaak.
- Vanaf het begin van zijn detentie is klager onderworpen geweest aan (orde)maatregelen op grond van de artikelen 24, tweede lid en 24a van de Pbw. De maatregel van afzondering in de eigen cel met cameraobservatie is telkens verlengd tot medio
2011.
- Vanaf medio 2011 heeft de directeur besloten tot cameraobservatie op grond van artikel 34a, eerste lid aanhef en onder d, van de Pbw. Deze maatregel is vervolgens telkens verlengd.
- De onderhavige beklagen met betrekking tot deze maatregel hebben betrekking op de periode 20 juli 2011 tot 16 november 2011.
- Op 20 juli 2011 is de maatregel verlengd voor de duur van 14 dagen. Klager is vervolgens gedurende 7 weken geobserveerd in het PBC. Na zijn terugkeer in de inrichting heeft de directeur op 21 september 2011 opnieuw de maatregel opgelegd.
Vervolgens is die maatregel op 5 oktober 2011, 19 oktober 2011, 2 november 2011 en 16 november 2011 telkens verlengd.
- Op 16 november 2011 is de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur tot verlenging van de maatregel door de voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Pbw met onmiddellijke ingang geschorst tot
het moment waarop door de beklagcommissie op het onderliggende beklag tegen die verlenging is beslist.
- De directeur heeft telkens, alvorens te beslissen tot de verlenging van de maatregel, klager gehoord en overleg gevoerd met een gedragskundige. De gedragskundige heeft, zo heeft de directeur tijdens de mondelinge behandeling in beroep
aangegeven, in de periode waarop de gewraakte beslissingen betrekking hebben telkens aangegeven dat er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen noodzaak voor cameraobservatie meer bestond en dat die observatie ook niet wenselijk was.
- Bij beslissing van 20 juli 2011 heeft de directeur eveneens besloten om op grond van het bepaalde in artikel 39, tweede lid juncto artikel 36, vierde lid onder a en b van de Pbw de door klager met zijn partner te voeren telefoongesprekken op te
nemen en te beluisteren. Deze maatregel is toegepast van 20 juli 2011 tot 3 augustus 2011. Het beklag en beroep richten zich ook tegen deze maatregel.
- De alleensprekende beklagrechter heeft bij beslissing van 6 december 2011 alle klachten tegen de hiervoor genoemde beslissingen van de directeur ongegrond verklaard.
4.2 Met klager is de beroepscommissie van oordeel dat de onderhavige beklagzaken niet eenvoudig van aard zijn en dat de voltallige beklagcommissie over deze klachten had dienen te oordelen. Nu de beroepscommissie de beklagen opnieuw ten gronde zal
beoordelen, is klager niet in zijn belangen geschaad.
4.3 De maatregel van cameraobservatie
4.3.1 De gewraakte maatregel en verlengingen daarvan zijn opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 34a, eerste lid aanhef en onder d, van de Pbw. Dit artikel luidt als volgt:
“(...) De directeur kan bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder e is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt
geobserveerd:
---
d: indien bij ontvluchting of schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan of ernstige schade zou kunnen worden toegebracht aan de betrekkingen van Nederland met andere staten of internationale
organisaties (...)”
In artikel 34a, derde lid, van de Pbw is bepaald dat de maatregel ten hoogste twee weken duurt. De directeur kan de maatregel telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij van oordeel is dat de noodzaak daartoe nog bestaat. De beslissing
tot
verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, of, in het geval, bedoeld in het eerste lid onder c, een gedragskundige.
In de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 34a van de Pbw (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29413, nr. 3, pagina 3) wordt aangegeven dat ook omstandigheden die niet direct voortvloeien uit de gedetineerde of zijn gedrag of lichamelijke
toestand aanleiding kunnen vormen voor cameraobservatie. In het bijzonder moet, aldus de MvT, worden gedacht aan situaties waarin het delict, waarvan de gedetineerde wordt verdacht of waarvoor hij is veroordeeld, grote maatschappelijke onrust heeft
veroorzaakt of beroering heeft gewekt. Te denken valt aan ernstige gewelds- of zedenmisdrijven (...). Doorslaggevend is dat de ontstane maatschappelijke onrust de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de ongestoorde
tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming in een bijzondere sleutel zet. Wanneer de gedetineerde tijdens de detentie iets overkomt dan wel wanneer hij ontvlucht zou dit onvoorziene en ernstige gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde en democratische rechtsorde. De
rechtspositie van de gedetineerde, in het bijzonder zijn recht op privacy dat door de detentie toch al aan beperkingen onderhevig is, dient in dit licht te worden afgewogen tegen het belang van de voorkoming van ontvluchting of mogelijke schade aan
zijn
gezondheid in welke vorm dan ook.
4.3.2. De afdeling van de inrichting waar klager ten tijde van de in het geding zijnde beslissingen verbleef, heeft blijkens de bestemmingbeschikking van 1 juli 2011 onder meer de bestemming van inrichting met een individueel regime. De
beroepscommissie
gaat er op grond van de door de directeur verschafte informatie van uit dat de directeur ook daadwerkelijk een individueel regime als bedoeld in artikel 22 van de Pbw op klager heeft toegepast. In zoverre is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid
van artikel 34a van de Pbw.
4.3.3. Klager is de hoofdverdachte in de zogenaamde “Amsterdamse zedenzaak”. Deze zaak heeft grote beroering gewekt in de maatschappij en de daarmee gepaard gaande media-aandacht voor klager en zijn strafzaak was en is zeer groot. De beroepscommissie
acht aannemelijk dat bij ontvluchting van klager of schade aan de gezondheid van klager grote maatschappelijke onrust -als hiervoor omschreven- zou kunnen ontstaan. Het belang bij voorkoming van ontvluchting en/of schade aan de gezondheid van klager is
daarmee gegeven. Ook in zoverre is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 34a van de Pbw.
4.3.4. De beroepscommissie ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of bij afweging van de belangen van klager tegenover de belangen die met toepassing van cameraobservatie op grond van artikel 34a van de Pbw worden gediend, de directeur telkens in
redelijkheid tot de bestreden beslissingen had kunnen komen.
Dat de maatregel van cameraobservatie een grote inbreuk op de privacy van klager betekende, lijdt geen twijfel. Op het moment dat klager werd onderworpen aan de observatie als bedoeld in artikel 34a van de Pbw had hij al geruime tijd een inbreuk op
zijn
privacy moeten dulden: hij was immers al vanaf aanvang van zijn detentie aan cameratoezicht (op grond van artikel 24a van de Pbw) onderworpen. Naarmate die inbreuk langer duurt, zullen de belangen van klager bij de hiervoor bedoelde afweging (telkens)
meer gewicht in de schaal moeten leggen. Dat geldt ook in het geval van een gedetineerde die verdacht wordt van het plegen van een delict als bedoeld in de MvT.
In het geval van klager is onbestreden dat er in het geheel geen concrete aanwijzingen voor vluchtgevaar waren. Doorslaggevend in de onderhavige zaak is daarom of er aanwijzingen waren met betrekking tot klagers fysieke of psychische gesteldheid
waardoor moest worden gevreesd voor schade aan zijn gezondheid en die maakten dat het opleggen en verlengen van de maatregel redelijkerwijs noodzakelijk was.
De beroepscommissie maakt onderscheid in de situatie van klager vóór zijn opname in het PBC (de beslissing tot verlenging van de maatregel van 20 juli 2011 valt in die periode) en zoals die bestond na terugkomst van klager uit het PBC (de beslissingen
van de directeur van 21 september 2011 tot en met 16 november 2011 vallen in deze periode).
Bij de beoordeling van de verlengingsbeslissing van 20 juli 2011 betrekt de beroepscommissie het gegeven, dat de langdurig toegepaste cameraobservatie op grond van artikel 24a van de Pbw als gevolg van beslissingen van de beklagrechter niet langer kon
worden voortgezet. Belangrijk aspect bij de beslissingen van de beklagrechter was, dat de geraadpleegde gedragskundige van de inrichting had geadviseerd tot opheffing van het cameratoezicht, omdat dit gelet op de geestesgesteldheid van klager niet
langer noodzakelijk en/of gewenst was. Ditzelfde advies heeft de gedragskundige gegeven alvorens de directeur op 20 juli 2011 tot zijn beslissing kwam. Niet gebleken is dat er toen ook maar enige aanwijzing, hoe vaag dan ook, was dat er gevaar dreigde
voor klagers gezondheid. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur daarom in redelijkheid niet tot verlenging van de cameraobservatie had kunnen beslissen.
Anders ligt dit naar het oordeel van de beroepscommissie ten aanzien van de beslissing van de directeur van 21 september 2011 om klager opnieuw onder cameraobservatie te plaatsen. Het staat immers wel vast dat klager in het PBC, voorafgaande aan zijn
terugkeer naar de inrichting, uitlatingen heeft gedaan op grond waarvan in redelijkheid een gevaar voor suïcide kon worden afgeleid. Dat klager later een bepaalde uitleg aan die uitlatingen heeft gegeven, doet daaraan niet af. De directeur kon daarom
gelet op de in artikel 34a, eerste lid aanhef en onder d, van de Pbw spelende belangen, in redelijkheid tot hernieuwde cameraobservatie besluiten. Voor zover klagers beroep zich richt tegen deze beslissing, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de overige bestreden beslissingen van respectievelijk 5 oktober 2011, 19 oktober 2011, 2 november 2011 en 16 november 2011 is de beroepscommissie van oordeel, dat op het moment dat deze beslissingen werden genomen zich dezelfde situatie
voordeed als ten tijde van de hiervoor besproken beslissing van 20 juli 2011. Het beroep van klager tegen deze beslissingen zal daarom gegrond worden verklaard.
4.4 De maatregel van beluisteren en opnemen van telefoongesprekken
De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is, dat de getroffen maatregel noodzakelijk was met het oog op de door de directeur in de betreffende beslissing vermelde belangen, te weten de handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting
en de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid nu enige concrete aanwijzing die de noodzaak tot het treffen van deze toezichtmaatregel zou kunnen rechtvaardigen, ontbreekt. Het tegen deze beslissing gerichte beroep zal eveneens gegrond
worden verklaard.
4.5 Tegemoetkoming
Gelet op de lange duur van de inbreuk op klagers privacy door het ten onrechte door hem ondergane cameratoezicht en het beluisteren en opnemen van telefoongesprekken met zijn echtgenoot, acht de beroepscommissie, mede gezien de omstandigheid dat de
rechtsgevolgen van de vernietigde beslissingen niet meer ongedaan te maken zijn, een tegemoetkoming van
€ 175,00 (te weten € 20,00 per week dat er ten onrechte cameraobservatie heeft plaatsgevonden en € 15,00 voor de onterecht bevonden maatregel van beluisteren en opnemen van telefoongesprekken) op haar plaats.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart de beklagen met de nummers VU 2011/0001365, VU 2011/0001366, VU2011/0001367, VU 2011/0002130, VU 2011/0002327, VU 2011/0002416 en VU
2011/0002572
alsnog gegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de alleensprekende beklagrechter, voor zover het betrekking heeft op het beklag met nummer
VU 2011/0001991.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in totaal € 175,00.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, secretaris, op 19 maart 2012
secretaris voorzitter