Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4376/GA, 12/158/GA en 12/159/GA, 14 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4376/GA,12/158/GA en 12/159/GA

betreft: [klager] datum: 14 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 november 2011 en twee uitspraken van 21 november 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Limburg-Zuid, locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2012, gehouden in de p.i. Vught is klager gehoord, alsmede namens de directeur van de locatie Sittard de juridisch medewerker [...]. De raadsman van klager, mr. M. Moszkowicz, is zonder bericht van
verhindering niet verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel ingaande
10 oktober 2011 na het aantreffen van contrabande in de cel (11/4376/GA);
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een eigen cel zonder tv, waarvan twee dagen voorwaardelijk in verband met werkweigering (12/158/GA);
c. het grondig moeten reinigen van zijn cel door klager omdat er een hond van het Landelijk Bijstand Team in de cel is geweest, hetgeen ontoelaatbaar is op grond van zijn -Joodse- geloofsovertuiging (12/159/GA).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Klager heeft niets te maken met de 96 gram wiet die in zijn cel is gevonden tien dagen na zijn intrek in de cel. De vorige bewoner is overgeplaatst in verband met bezit van wiet. Hij heeft niet getekend voor overdracht van de celinventaris of een
sleutel. Klager verblijft in een dubbelcel. Hij had die dag bezoek. Klager heeft twee keer eerder een positieve urinecontrole gehad in verband met het blowen van wiet. Klager gebruikt af en toe drugs in verband met de geestverruimende werking ervan.
Hij
heeft genoeg geld op zijn rekening staan en handelt niet in drugs.
Klager is naar aanleiding van dit incident in de afzonderingscel geplaatst. Het IBT heeft drie bolletjes drugs uit zijn mond gehaald.
Ten aanzien van b:
Het werk dat klager heeft geweigerd bestond uit het schoonkrabben van bakken. Dat is het verwijderen van stickertjes van die bakken. Dat is volgens klager zogenaamd gekwalificeerd werk in de p.i. Klager weigerde het werk en liep van de afdeling weg.
Klager had aan de werkmeester gevraagd om met de directie te kunnen spreken. Hij werd toen als een hond teruggeroepen. De werkmeester had klager niet gevraagd om te blijven wachten.
Ten aanzien van c:
Klager is belijdend Jood. Hij eet koosjer. Volgens klager is de cel niet meer koosjer als een hond in de cel is geweest. Klager moest klager alles schoonmaken en verschonen. Er is weliswaar een schoonmaakmiddel verstrekt, maar de directeur had hem meer
tijd moeten gunnen voor de schoonmaak van zijn cel en ook wasmiddelen moeten verstrekken voor de verontreinigde kleding. Klager heeft drie dagen nodig gehad om alle kleding te wassen, omdat hij niet alles in één keer kon wassen en bovendien verblijven
er meer mensen op de afdeling. Het reinigen van de cel (oppervlakte 11 m2) kon ’s avonds niet voortgezet worden in verband met condensvorming. Zijn bed was die avond al wel schoongemaakt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Na vertrek van een gedetineerde uit een cel vindt er altijd een celinspectie plaats. De drugs zaten in een goot van de bedrading. Het is mogelijk om die bij een celinspectie los te draaien. Het is niet gebruikelijk dat de goten worden losgedraaid,
tenzij het een spitactie betreft. Hier was sprake van een spitactie. Klager zat al twee weken op deze cel. De aangetroffen hoeveelheid drugs had een handelswaarde van € 500,=. De medegedetineerde B. die eerder op deze cel had verbleven, heeft eerst in
afzondering verbleven en is aansluitend direct overgeplaatst. Indien die aangetroffen wiet van hem was, was dat wel bekend geworden in de inrichting.
Ten aanzien van b:
In eerste instantie ging het om werkweigering. Klager liep weg en weigerde terug te komen. Als een dienstopdracht niet wordt opgevolgd, dan volgt daarop een sanctie. Klager weet dat. Klager heeft zelf gekozen voor het rapport. Dat staat ook in het
rapport vermeld. Klager heeft een deels voorwaardelijke straf gekregen en dat is een redelijke sanctie.
Ten aanzien van c:
Klager heeft voldoende tijd gekregen om na afloop van de inspectie zijn cel te reinigen. Dit feit is niet beklagwaardig.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a:
Op grond van artikel 51, eerste lid, in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de
inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Op grond van het artikel 51, vijfde lid kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit zoals bedoeld in artikel 50, eerst lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
Vaststaat dat tijdens een celcontrole op de meerpersoonscel van klager contrabande is aangetroffen, bestaande uit drugs. De stelling van klager dat zijn voorganger de contrabande in de cel heeft achtergelaten acht de beroepscommissie niet aannemelijk,
nu gebleken is dat er een celinspectie heeft plaatsgevonden voor de intrek van klager in de cel. De beroepscommissie acht niet aannemelijk dat iemand wiet ter waarde van ongeveer
€ 500,= in een cel achterlaat. Nu de drugs tien dagen later zijn gevonden nadat de medecelbewoner van klager uit de cel was vertrokken en klager heeft toegegeven dat hij zelf ook drugs gebruikt, houdt de beroepscommissie het ervoor dat de drugs van
klager waren. Het beroep wordt door de beroepscommissie dan ook ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie wordt, met aanvulling van gronden, bevestigd.

Ten aanzien van b.:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie wordt
bevestigd.

Ten aanzien van c:
Klager zou zijn beperkt in het onderhouden van de geboden en voorschriften van zijn geloof nu zijn cel is doorzocht met behulp van een speurhond.
In dit verband is van belang het bepaalde in artikel 9 lid 1 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de burgerlijke vrijheden (EVRM). Dit artikel luidt:
“- 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn
godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
- 2. De vrijheid om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de
openbare
veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”

Naar het oordeel van de beroepscommissie is hier sprake van een in het tweede lid bedoelde beperking nu de wet voorziet in de mogelijkheid van celinspecties en deze celinspectie ook noodzakelijk is met het oog op de openbare veiligheid. De inzet van
een
speurhond bij een dergelijke inspectie is een normaal middel. Wat in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard en de beslissing van de beklagrechter zal, met aanvulling van gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen onder a, b. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden ten aanzien van de beklagen onder a. en c.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, secretaris, op 14 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven