Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4386/GM, 14 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4386/GM

betreft: [klager] datum: 14 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsycholoog verbonden aan de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 december 2011 van bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel.

De inrichtingspsycholoog heeft schriftelijk meegedeeld dat zij niet ter zitting zal verschijnen.

Klager heeft schriftelijk meegedeeld dat hij een confrontatie met de inrichtingspsycholoog ter zitting wenst, maar dat hij, nu de inrichtingspsycholoog heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen, hij evenmin ter zitting zal verschijnen

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, ontvangen op 23 november 2011, houdt in dat de inrichtingspsycholoog haar belofte, inhoudende dat klager in het PPC niet eerst op een diagnostiekafdeling zou worden
geplaatst voordat hij op een therapieafdeling zou worden geplaatst, niet is nagekomen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Hij kon zes maanden geleden al naar het PPC, maar volgens de psycholoog kon klager beter zes maanden wachten, omdat hij dan in zijn laatste 36 maanden zat en dan gelijk naar een therapieafdeling zou
kunnen.
Als hij geweten had dat hij eerst naar de diagnostiekafdeling moest, dan was hij zes maanden geleden al naar het PPC gegaan. De inrichtingspsycholoog had hem op de hoogte moeten stellen van de redenen voor plaatsing op de diagnostiekafdeling
De inrichtingspsycholoog legt het probleem bij de afdeling diagnostiek van het PPC, waardoor zij onbewust toegeeft fout te zitten.

Door de inrichtingspsycholoog is het volgende standpunt ingenomen.
Met klager is gesproken over een plaatsing in het PPC. Hiervoor waren meerdere redenen aanwezig. Enerzijds de zorg die bestond om klagers relatie, waardoor een plaatsing in de buurt van deze relatie wenselijk was. Anderzijds is het van belang dat
klager
wordt geholpen om zijn leven verder op een goede manier op de rails te krijgen. Er is sprake van veel spanning bij klager. Door de inrichtingspsycholoog is met klager besproken dat er mogelijk persoonlijkheidsproblemen zijn die aandacht vragen.
Mogelijk
wilde klager dit niet horen. In de aanmelding voor het PPC is het volgende vermeld. Klager heeft mogelijk behoorlijke detentieschade opgelopen. Begeleiding daarbij is noodzakelijk plus onderzoek naar wat voor deze man noodzakelijk is. Verder is
onderzoek naar de persoonlijkheid nodig met daarbij eventueel noodzakelijke behandeling. Er is zowel om klinische behandeling als diagnostiek gevraagd. Verder is toegevoegd dat het voor klager van belang is dat hij in Scheveningen wordt geplaatst
vanwege de spanning bij klager in verband met de zwangerschap van zijn vrouw. Het is van belang dat klager haar daarbij steunt in verband met mogelijke decompensatie bij de vrouw.
De redenen voor plaatsing in het PPC zijn met hem doorgenomen. Ook heeft de inrichtingspsychiater met klager gesproken over een eventuele plaatsing op het KPO (is diagnostiekafdeling) Wellicht heeft klager een en ander anders geïnterpreteerd. Hetgeen
klager opmerkt over een eerdere plaatsing wordt niet begrepen. Klager is in de periode voorafgaand aan de PPC-plaatsing geruime tijd bezig geweest met het krijgen van een kind. Het heeft geruime tijd geduurd voordat hij aangaf een PPC-plaatsing te zien
zitten. De inrichtingspsycholoog is van mening klager alle steun te hebben gegeven.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken, en met name uit de medische informatie, aannemelijk is geworden dat de inrichtingspsycholoog met klager de redenen voor plaatsing in het PPC heeft besproken en heeft benoemd dat er mogelijk sprake was
van persoonlijkheidsproblematiek en detentieschade, hetgeen erop duidde dat hiernaar onderzoek diende te worden verricht. Voorts heeft de inrichtingspsychiater met klager gesproken over plaatsing op de diagnostiekafdeling van het PPC.
Mogelijkerwijs is er sprake van geweest dat de boodschap onvoldoende bij klager is overgekomen, maar naar het oordeel van de beroepscommissie kan dit niet aan de inrichtingspsycholoog worden toegerekend. Klagers stelling dat de inrichtingspsycholoog
hem
de onder 1. vermelde belofte zou hebben gedaan en klagers stelling dat hij, als hij wel goed geïnformeerd zou zijn, eerder in het PPC had kunnen worden geplaatst, zijn niet aannemelijk geworden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsycholoog niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. M. Kooyman en drs. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven