nummer: 11/4266/GM
betreft: [klager] datum: 13 maart 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R.C. Fransen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 november 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 februari 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.C. Fransen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 5 oktober 2011, houdt in dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar klagers pijnklachten in de ribben nadat hij op 6 augustus 2011 hardhandig was aangepakt door
p.i.w.’ers.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Dat door de medisch adviseur geen bemiddelingspoging is ondernomen, maakt geen deel uit van het beroep.
Na een woordenwisseling met een medegedetineerde hebben p.i.w.’ers op 6 augustus 2011 fysiek geweld op klager uitgeoefend toen hij geen gevolg gaf aan hun verzoek om door te lopen. Hij is dezelfde dag in de iso bezocht door een verpleegkundige. Dit
bezoek staat niet in de his. Zij pakte zijn arm, zei dat hij deze gewoon omhoog kon brengen en dat er niets aan de hand was, terwijl klager onder het bloed zat. De directeur heeft klager dezelfde dag bezocht en was geschrokken. Zij heeft aan bewaarders
gevraagd of klager al bezocht was door de medische dienst en de conclusie van de verpleegkundige is aan de directeur doorgegeven. Klager is door het bezoek van verpleegkundige op 6 augustus 2011 het vertrouwen in de medische dienst kwijtgeraakt en
wilde
om die reden op 7 augustus 2011 de verpleegkundige niet spreken. Dit heeft hij ook gezegd. De inrichtingsarts had hem moeten onderzoeken.
Via zijn zus heeft hij op 7 augustus 2011 geprobeerd om een zelf gekozen arts naar de p.i. te laten komen voor een second opinion. Dit bleek financieel niet haalbaar.
De fysiotherapeut heeft op 11 augustus 2011 geconstateerd dat klagers ribben gekneusd waren. Op 5 september 2011 is hij door inrichtingsarts gezien. Dat wil zeggen: de inrichtingsarts heeft alleen een stethoscoop op zijn borst gezet. Klager had toen
nog
pijn aan de ribben en problemen met ademhalen. De diagnose was mogelijk het Syndroom van Tietze. Klager had tevoren nooit last gehad van zijn borstkas. De pijn was het gevolg is van het door de p.i.w.’ers gebruikte geweld.
Klager is op 26 oktober 2011 gezien door de inrichtingsarts van het PPC Amsterdam. Zijn conclusie was dat er geen sprake was van het Syndroom van Tietze.
De verpleegkundige heeft op 6 augustus 2011 doelbewust de signalen genegeerd die erop wezen dat klager die dag was mishandeld door p.i.w.’ers. De verpleegkundige heeft niets gerapporteerd op 6 augustus 2011.
Bij mishandeling door p.i.w.’ers mag het recht van art. 42, tweede lid, Pbw om een tweede arts te raadplegen niet afhankelijk zijn van het inkomen van klager.
Klager bleef pijn houden aan de ribben. Daar kon niets tegen worden gedaan.
Klager heeft op 6 augustus 2011 laten weten dat hij aangifte wilde doen, maar dit is hem pas drie tot vier weken later toegestaan.
Vóór 6 augustus 2011 had hij een redelijk goede verstandhouding met de medische dienst.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager heeft volgens de his op 7 augustus 2011 aangegeven geen behoefte te hebben aan contact met medische dienst. Op 8 augustus 2011 is hij gezien door de verpleegkundige, maar de verpleegkundige kreeg weinig gelegenheid om controles te doen. Op 16
augustus 2011 is klager opnieuw gezien door de verpleegkundige. Op 5 september 2011 is hij door de inrichtingsarts gezien en is onderzoek aangeboden. Uit het Istanbul Protocol volgt dat een arts het moet signaleren als er aanwijzingen zijn voor
mishandeling. Doordat klager de medische dienst niet meer vertrouwde, gaf hij weinig medewerking aan lichamelijk onderzoek en het eventueel vaststellen van letsel. Op 26 oktober 2011 is hij door inrichtingsarts van het PPC Amsterdam gezien en stelde
hij
nog steeds last te hebben van de lichamelijke klachten die hij sinds 6 augustus 2011 ondervond. Dit consult zou als second opinion kunnen worden gezien.
Uit artikel 42, tweede lid, van de Pbw volgt dat de kosten voor second opinion voor rekening van de gedetineerde zijn. Het verzoek van de raadsman om een second opinion als vermeld in het verzoek om bemiddeling kan worden ingewilligd. Bemiddeling is
niet nodig.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat, gelet op klagers stelling dat er op 6 augustus 2011 fysiek geweld op hem is uitgeoefend door p.i.w.’ers waardoor hij pijnklachten in de ribben ondervond en onder het bloed zat, het in de rede had gelegen om klager bij
dergelijke klachten terstond te laten onderzoeken door een inrichtingsarts.
Door klager is gesteld en door of namens de inrichtingsarts is niet betwist dat klager die dag wel is gezien door de verpleegkundige, terwijl dit bezoek noch de resultaten van het onderzoek zijn aangetekend in de medische informatie.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, het handelen door of namens de inrichtingsarts in strijd is met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Voor wat betreft het toekennen van een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie dat niet aannemelijk is geworden dat, indien klager terstond zou zijn gezien door de inrichtingsarts, dit tot een beter (behandel)resultaat had geleid. De
beroepscommissie ziet derhalve geen reden om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, drs. L.E.M. Kleipool en drs. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 maart 2012
secretaris voorzitter