Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3768/GA, 5 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3768/GA

betreft: [klager] datum: 5 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 september 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van vijf dagen wegens de weigering om naar de arbeid te gaan.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep schriftelijk toegelicht.

De directeur heeft daarop schriftelijk gereageerd. De directeur heeft onder meer aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep nu hij niet tijdig beroep heeft ingesteld en het beroep niet met redenen is omkleed.

3. De beoordeling
In reactie op de door de directeur aangevoerde niet-ontvankelijkheid van klager in het beroep overweegt de beroepscommissie het volgende. De bestreden uitspraak dateert van 30 september 2011 en is op diezelfde dag aan klager uitgereikt. Het op 11
oktober 2011 binnengekomen beroepschrift dateert van 6 oktober 2011. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak
onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend.
Er is aanleiding het onderscheid dat in de beroepsrechtspraak wordt gemaakt tussen enerzijds de gedetineerde die zelfstandig beroep instelt en anderzijds de directeur en de advocaat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep te
verduidelijken.
Bij de directeur en de advocaat wordt nauwgezet de hand gehouden aan de wettelijke termijn. De beroepscommissie stelt daarbij voorop dat de wet anders dan bij het instellen van beklag niet de mogelijkheid biedt bij termijnoverschrijding te oordelen dat
de gedetineerde redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Omdat een gedetineerde bij het instellen van beroep afhankelijk is van de postverwerking binnen de inrichting die naar de beroepscommissie bekend is nogal eens voor vertraging kan zorgen, leidt
een lichte overschrijding van de wettelijke termijn niet steeds tot niet-ontvankelijkheid. De omstandigheden van het geval waaronder de datering van het beroepschrift en het poststempel zullen daarbij in aanmerking worden genomen. Daar komt nog bij dat
in beroep een voorziening als bedoeld in artikel 61, tweede lid, van de Pbw ontbreekt. Overigens geldt dat in twijfelgevallen omtrent het tijdig instellen van beroep door of namens de gedetineerde alsmede beroep door de directeur het vaste praktijk is
betrokkene in de gelegenheid te stellen toe te lichten dat en waarom het beroep tijdig is ingediend.
Gelet op het vorenstaande kan klager in zijn beroep worden ontvangen.

Klagers raadsvrouw heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, haar standpunt over het beroep nader toegelicht. Ze heeft daarbij onder meer verwezen naar de eerder bij de beklagcommissie ingenomen standpunten. Met betrekking tot de redenen van het beroep
voldoet het beroepschrift derhalve ook aan de eis van artikel 69, eerste lid, van de Pbw. Derhalve kan klager ook in zoverre in zijn beroep worden ontvangen.

Met de beklagcommissie stelt de beroepscommissie vast dat klager de gronden waarop de directeur zijn beslissing tot oplegging van de ordemaatregel heeft genomen niet betwist. De klacht van klager betreft het feit dat de schriftelijke mededeling van de
ordemaatregel niet is gedagtekend.

Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid, en van de in het tweede lid genoemde beslissingen, onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem
begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.
De beklagcommissie heeft geconstateerd dat klager een schriftelijke mededeling is uitgereikt zonder dagtekening. Het beklag had daarom op formele gronden gegrond moeten worden verklaard. Nu niet is gebleken dat klager enig nadeel heeft ondervonden zijn
er geen termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag betreffende het ontbreken van een dagtekening op de schriftelijke
mededeling van de ordemaatregel zal alsnog gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag voor wat betreft het ontbreken van een dagtekening op de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.A.M. de Wit en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 5 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven