Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3227/TA, 2 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3227/TA

betreft: [klager] datum: 2 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 september 2011 van de beklagcommissie bij het FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn
ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. separatie op 17 augustus 2010 gedurende negen dagen en aansluitend kamerplaatsing,
b. het niet noemen van namen van personen die klager met drugshandel in de inrichting in verband hebben gebracht.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De vechtpartij had niets met drugs te maken, maar met een conflict met zijn zwager M. Klager vindt het logisch dat hij vanwege de vechtpartij gedurende een week is gesepareerd. Maar hij is het er niet mee eens dat hij aansluitend kamerplaatsing heeft
gekregen en dat dit zo lang heeft geduurd. Hij heeft in totaal acht weken afgezonderd gezeten. Zijn zwager heeft maar vier dagen een maatregel gehad. De duur van de kamerplaatsing was niet noodzakelijk. Klager is niet bij drugshandel in de inrichting
betrokken. Hij heeft twee maanden geleden telefonisch van zijn zwager M. vernomen welke twee personen in een anonieme verklaring klagers naam als betrokkene bij drugshandel hebben genoemd. Die twee personen hebben dat gedaan, opdat de inrichting zich
op
klager in plaats van op hen richtte. De inrichting heeft zijn kamer vijf keer doorzocht alsook de waterkant waar hij altijd viste, maar heeft nooit iets gevonden. Uit niets blijkt dat de inrichting verder onderzoek heeft gedaan. Klager heeft daarover
nooit meer iets vernomen. Het is vreemd dat geen aangifte tegen klager is gedaan en dat hij na de separatie op een afdeling als de afdeling De Toets is geplaatst, nu volgens de inrichting sprake zou zijn van zijn betrokkenheid bij grootscheepse
drugshandel. De beschuldiging blijft hem in de wettelijke aantekeningen achtervolgen ondanks dat er geen bewijs voor zijn betrokkenheid bij drugshandel is. Klager wil de namen van de personen die zijn naam genoemd hebben van de inrichting zelf horen om
te zien of die namen kloppen met de door zijn zwager genoemde namen. Hij wil geen wraak nemen, maar hen aanklagen wegens stalking.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
a. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting klager in redelijkheid heeft kunnen separeren vanwege betrokkenheid bij een vechtpartij met een medepatiënt nadat klager een dag eerder door het personeel was aangesproken op
vermeende geruchten over zijn betrokkenheid bij drugshandel in de inrichting. De separatie heeft volgens de inrichting kort geduurd, volgens de beklagcommissie een aantal dagen. Volgens klager heeft de separatie een week geduurd. Ook als wordt
uitgegaan
van klagers verklaring kan de duur van de separatie niet onredelijk lang worden genoemd. De omstandigheid dat de bij de vechtpartij betrokken medepatiënt volgens klager na vier dagen geen maatregel meer had, kan daaraan niet afdoen, nu de inrichting in
redelijkheid onderzoek heeft mogen doen naar de geruchten over klagers vermeende betrokkenheid bij drugshandel in de inrichting. In dit verband is van belang dat klager ook zelf in de inrichting uitspraken heeft gedaan over zijn betrokkenheid daarbij.
Aan bovenstaand oordeel kan evenmin afdoen dat klager geen onderzoeksresultaten heeft gehoord en dat bij onderzoek geen contrabande is gevonden op zijn kamer dan wel de waterkant waar hij altijd viste.
Klager is aansluitend aan de separatie op kamerplaatsingscondities op de afdeling De Toets geplaatst. Blijkens het proces-verbaal van rogatoir horen op 15 april 2011 door de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel heeft klager verklaard dat hij een
maand afgezonderd heeft gezeten. Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager verklaard dat de afzondering in totaal acht weken heeft geduurd. Wat daarvan ook zij, volgens het in het dossier aanwezige ‘evaluatieverslag MDO’ van 2 september 2010
verbleef klager op dat moment onder kamerplaatsingscondities op een kamer van de afdeling De Toets in afwachting van de door klager gewenste overplaatsing naar een andere inrichting en werkte hij op de metaalplaats. Onduidelijk is hoeveel uren per dag
klager tijdens de kamerplaatsingscondities met een of meer medepatiënten heeft kunnen doorbrengen. Indien dit minder dan de in artikel 31, tweede lid, Bvt genoemde vier uren per dag was, is in ieder geval niet aannemelijk dat de gehele duur van de
kamerplaatsingscondities uitsluitend te maken heeft gehad met onderzoek naar geruchten over klagers vermeende betrokkenheid bij drugshandel. Zoals blijkt uit het zojuist genoemde ‘evaluatieverslag MDO’ van 2 september 2010 en het behandelplan van 19
oktober 2010 was het hoofddoel van klagers verblijf in de inrichting alleen nog stabilisatie van verblijf tot aan overplaatsing naar een andere inrichting en het subdoel werken op de metaalplaats, omdat klager niet meer wilde werken aan behandeling in
Veldzicht en alleen nog maar overgeplaatst wilde worden naar een andere inrichting. Kamerplaatsing wegens het niet deelnemen aan onderdelen van een dagprogramma kan immers niet onredelijk of onbillijk worden genoemd, ook niet als dit voortkomt uit
boosheid of onvrede van klager over de zijns inziens onterechte verdenking van betrokkenheid bij drugshandel in de inrichting.

b. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het niet noemen van namen van personen die klager in een anonieme verklaring in verband met
drugshandel
in de inrichting hebben gebracht, kan ook niet onredelijk worden genoemd in het belang van het onderzoek naar de verdenking van betrokkenheid van klager bij drugshandel in de inrichting.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. A.P. Visser en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven