Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0244/GV, 29 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:29-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/244/GV

betreft: [klager] datum: 29 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Weisfelt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 januari 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. H. Weisfelt om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De stelling van het Openbaar Ministerie (OM) dat klager niet bereid is mee te werken aan enige vorm van het TR is feitelijk onjuist. Klager wil wel meewerken aan TR, maar niet aan een klinische
plaatsing. Aangezien hij al enkele jaren geen drugs gebruikt, is er geen noodzaak voor een klinische plaatsing. In tegenstelling tot hetgeen blijkt uit het advies van de politie en de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris is de
adresinformatie omtrent het verlofadres niet onjuist. Klagers zus is getrouwd met de heer [A]. Dat de heer [A] geregistreerd staat in de systeeminformatie herkenningsdienst (HKS) hoeft er niet toe te leiden dat het verlofadres onaanvaardbaar is. Zijn
registratie in het HKS ziet op een overtreding van de Wegenverkeerswet. De heer [A] is bovendien werkzaam als beveiliger en beschikt over de papieren die nodig zijn voor een dergelijke functie. Het feit dat de voorwaardelijk invrijheidstelling
achterwege is gebleven is het directe gevolg van het feit dat klager niet wenst mee te werken aan een klinische plaatsing. Klager voldoet aan de in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Hierna: de Regeling) gestelde vereisten en het einde
van zijn lange detentie is in zicht. Het feit dat klager niet wil meewerken aan een klinische plaatsing vormt geen grond voor afwijzing van het verlof. Bovendien is hij hiervoor al gestraft door het achterwege blijven van zijn voorwaardelijke
invrijheidstelling. Klagers verlofaanvraag dient te worden toegewezen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft gepersisteerd bij zijn beslissing van 16 januari 2012. Uit nader contact met de inrichting blijkt dat er geen wijzigingen zijn opgetreden ten
aanzien van de situatie rond klager.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De wijkagent Overstegen/Muziekbuurt te Doetinchem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens onder meer poging tot doodslag, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie valt op 31
december 2012.

Op 24 augustus 2011 heeft de rechtbank Zutphen beslist dat klagers voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege blijft. Voor de beslissing van de rechtbank Zutphen had klager zes verlofaanvragen ingediend. Klager is drie keer met verlof geweest,
namelijk van 18 februari 2011 tot en met 20 februari 2011, van 1 mei 2011 tot en met 3 mei 2011 en van 20 juni 2011 tot en met 22 juni 2011. Nu klagers voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege blijft, heeft er een nieuwe berekening ten aanzien van
het aantal in te dienen verlofaanvragen plaatsgevonden. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De selectiefunctionaris heeft zijn afwijzende beslissing van 16 januari 2012 gebaseerd op het negatieve advies van het OM, het negatieve advies van de politie ten aanzien van het verlofadres, het negatieve advies van de trajectbegeleider van TR en op
het feit dat klagers voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege blijft.

Het OM heeft negatief geadviseerd vanwege het feit dat klager niet mee wenst te werken aan enige vorm van TR, waardoor recidivevermindering niet voor de hand ligt en waardoor de kans op het opnieuw plegen van strafbare feiten groot is. Deze overweging
is in de afwijzende beslissing van de Staatssecretaris overgenomen. Uit de brief van de trajectbegeleider van TR van 25 februari 2010 blijkt dat klager niet langer wenst mee te werken aan het vastgestelde re-integratieplan. De beroepscommissie stelt
voorop dat de wet aan gedetineerden niet de verplichting oplegt om deel te nemen aan TR. De enkele weigering om mee te werken kan daarom geen grond vormen om de aanvraag voor algemeen verlof af te wijzen. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 31
januari 2011 (nr. 10/3738/GV) reeds eerder beslist over een verlofaanvraag van klager. In deze uitspraak heeft de beroepscommissie onder meer het volgende overwogen. ‘Uit klagers uittreksel uit het algemeen documentatieregister volgt voorts dat klager
weliswaar eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten c.q. misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, maar dat de laatste veroordeling ter zake dateert van 2002. De beroepscommissie acht deze omstandigheid thans onvoldoende zwaarwegend om een verlof op
grond hiervan af te wijzen.’ Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat de omstandigheden thans zijn veranderd. Voorts wordt in de negatieve beslissing van de Staatssecretaris noch in het advies van de advocaat-generaal voldoende toereikend
onderbouwd waaruit zou blijken dat de kans op het opnieuw plegen van strafbare feiten groot is. Het vorenstaande kan derhalve niet leiden tot afwijzing van de verlofaanvraag.

Ten aanzien van het argument van de selectiefunctionaris dat het opgegeven verlofadres moet worden aangemerkt als een onaanvaardbaar verlofadres overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het aanvraagformulier blijkt dat klager zijn verlof wil
doorbrengen bij zijn zus: [B]. Op 13 december 2011 heeft klagers zus toestemming gegeven voor klagers verblijf op het opgegeven verlofadres. Op grond van de bovenstaande gegevens en uit hetgeen in beroep is aangevoerd acht de beroepscommissie het
aannemelijk dat op het door klager opgegeven verlofadres zijn zus woonachtig is. Blijkens de verstrekte informatie door de politie blijkt dat één van de bewoners op het opgegeven verlof adres is geregistreerd in het HKS. Echter, onvoldoende duidelijk
is
geworden voor welk strafbaar feit die bewoner is geregistreerd. Uit het advies van de politie is voorts gebleken dat in de wijk waarin het opgegeven verlofadres is gelegen problemen en onrust bestaan. De beroepscommissie is echter van oordeel dat uit
de
afwijzende beslissing van de Staatssecretaris en het advies van de politie onvoldoende is gebleken dat er problemen bestaan ten aanzien van het specifieke adres waarop klager zijn verlof wil doorbrengen. Het door klager opgegeven verlofadres is aldus
onterecht aangemerkt als een onacceptabel verlofadres.

In de afwijzende beslissing is voorts aangegeven dat de afwijzing van de verlofaanvraag mede is gebaseerd op de intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Niet onderbouwd is waarom de intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling een
afwijzing van de verlofaanvraag rechtvaardigt.

Uit het vrijhedenadvies van de locatie Ooyerhoek Zutphen is gebleken dat klagers functioneren in de inrichting positief is veranderd. Klager heeft tijdens zijn eerdere detentie eerdere verloven genoten, die goed zijn verlopen. Ook tijdens eerder
detenties is sprake geweest van goed verlopen vrijheden. Bovendien blijkt dat klager de gemaakte afspraken in de inrichting goed na komt.

Gelet op het vorenstaande en mede in overweging genomen dat de aan klager verleende eerdere verloven goed zijn verlopen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen
als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep is derhalve gegrond. Zij zal de Staatsecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze
uitspaak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van F.A. Groeneveld, secretaris, op 29 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven