Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2210/TA, 13 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2210/TA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 14 juni 2011 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is [...], juridisch medewerker bij De Rooyse Wissel gehoord.
Klager en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, hebben schriftelijk bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de duur van de aan klager opgelegde maatregel van afzondering.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De duur van de afzonderingsmaatregel is noodzakelijk geweest met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting,
omdat klager, aldus zijn oma, via Hyves contact heeft opgenomen met zijn slachtoffer. Elke dag wordt de situatie beoordeeld. In de aanloop naar de bestreden beslissing laat klager zich moeilijk sturen. Houding en gedrag nopen tot het besluit tot
afzondering. Klager is wantrouwend, niet alleen naar sociotherapie, maar ook richting zijn oma (zijn bewindvoerder) en verdere familie. Over de herkomst van het ontvangen mailbericht van zijn oma wil hij niks kwijt, anders dat sociotherapie
onzorgvuldig
heeft gehandeld. Hij zegt geen eten en drinken te willen. Op 21 juli 2010 maakt klager een gebaar van het laden van een pistool. Op 23 juli 2010 hangt klager het douchegordijn voor zijn luikje naast de deur en zegt de strijd aan te gaan. Hij wil
sociotherapie laten ‘rennen’ en stelt ‘niets te hebben verliezen’. Diezelfde dag wordt bij controle van klagers computer geconstateerd dat de computerkast is opengemaakt voor het aansluiten van een brander. Op 24 juli 2010 hangt opnieuw in strijd met
de
regels een douchegordijn voor het luikje. Ook worden bij klager twee USB-sticks gevonden. Klager meent dat sociotherapie blijft zeuren over de aangetroffen mail en zegt dat hij deze heeft gekregen van een sociotherapeut. Geleidelijk kan klager meer
tijd
op de afdeling doorbrengen en wordt overgegaan tot een kamerprogramma, waarbij hij tenminste vier uren per dag kan doorbrengen met medeverpleegden. De e-mail was gericht aan het e-mailadres van de afdeling. Het is niet duidelijk wie de e-mail heeft
uitgeprint. De oma is bewindvoerder van klager en heeft veel contact met de inrichting. De inrichting heeft geen contact met het slachtoffer gezocht ten tijde van de maatregel. De verklaring van de oma van klager, tevens bewindvoerder, is, gezien de
ervaring met haar dusdanig betrouwbaar bevonden dat is besloten geen verdere navraag te doen.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich vinden in de beslissing van de beklagcommissie. De wisselende uitleg van de inrichting over welk onderzoek is gedaan en wat de reden
was voor het voortduren van de maatregel, heeft het beeld dat bij klager bestond bevestigd. Op enig moment heeft het hoofd van de inrichting gezegd dat er geen goed onderzoek was verricht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de inrichting geen nader onderzoek heeft gedaan naar
de gestelde contacten van klager met het slachtoffer, terwijl een dergelijk onderzoek gelet op de duur van de afzondering en de stellige ontkenning van klager wel is aangewezen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven