Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0460/GV, 11 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/460/GV

betreft: [klager] datum: 11 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 22 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 5 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Tijdens klagers vorige detentie is hij van alle verloven zonder problemen terug gekomen en heeft hij nooit een rapport gekregen voor drugs en/of te laat terugkeren.
Klager heeft deze detentie al diverse keren verlof aangevraagd, maar dit wordt iedere keer op dezelfde gronden afgewezen, terwijl de overige instanties (inrichting, reclassering, openbaar ministerie en politie) positief staantegenover zijn verlofaanvraag.
Klager zou een gevaar voor de maatschappij zijn, maar over drie maanden zit zijn detentie erop en keert hij weer terug in de maatschappij.
Klager heeft nu zelf om een psychiatrische behandeling gevraagd en hoopt hierdoor niet meer in de verleiding te komen om zich met criminele zaken bezig te gaan houden.
Klager is veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot smokkel, het delict is dus niet eens gepleegd. Hij is verkeerd voorgelicht door zijn advocaat, anders was hij wel in hoger beroep gegaan, want hij zit onschuldig vast. Derechter is compleet voorbij gegaan aan verklaringen van de mededaders, die hem vrijpleiten van het delict.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de brief van 6 december 2001 waarin klagers vorige verlofaanvraag is afgewezen. Daarin wordt aangevoerd dat het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting in hoge mate wordt bepaald door de verwachtingdat de gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. Op grond van de verkregen informatie is de Minister tot de conclusie gekomen dat klager niet aan dit verwachtingspatroonvoldoet. Ten aanzien van klager is sprake van veelvuldige recidive terzake van onder andere vermogensdelicten en overtreding van de Opiumwet, hetgeen tot diverse detenties heeft geleid. Klagers huidige detentie ving aan in oktober1998. In het kader van detentiefasering is hij op 18 december 2000 vanuit een halfopen inrichting deel gaan nemen aan een penitentiair programma (p.p.). Tijdens dit p.p. heeft klager zich opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen vanstrafbare feiten. Hij is op 7 mei 2001 in verzekering gesteld op grond van de verdenking van medeplichtigheid bij een drugstransport. Op 7 augustus 2001 is hij door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor dit feit. De Ministerrekent klager dit gegeven zwaar aan. Hij heeft het in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze beschaamd. Het risico dat hij zich bij een verlof wederom schuldig zal maken aan strafbare feiten, wordt hoog ingeschat.
De Minister heeft bij de onderhavige verlofaanvraag kennis genomen van het gegeven dat contact is gelegd met de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen voor een eventuele behandeling van klager. Het vertrouwen in klager ishiermee echter niet hersteld en het risico op recidive wordt onverminderd hoog ingeschat.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen wordt positief geadviseerd. Klager stelt zich correct op binnen de inrichting. Hij volgt momenteel een opleiding tot chauffeur. Uit recent gehouden urinecontroles is gebleken dat hijgeen drugs heeft gebruikt. Verwezen wordt naar ondersteunende brieven van de reclassering en klagers voormalige werkgever.
Door de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam en de politie regio Noord- en Oost-Gelderland is al eerder aangegeven dat geen bezwaar bestaat tegen het gevraagde verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek terzake van deelname aan een criminele organisatie en overtreding van de Opiumwet, aansluitend ondergaat hij het restant van een gevangenisstraf van vier jaarterzake van overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 juni 2002.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de beroepscommissie het volgende.
De poststempel op de envelop waarin het beroepschrift van klager is verzonden dateert van 11 februari 2002. De beroepscommissie acht het gelet hierop aannemelijk dat klager zijn beroepschrift tijdig heeft ingediend.

De beroepscommissie stelt inhoudelijk vast dat klager gedurende zijn detentie, mede in de periode dat hij grote vrijheid genoot in het kader van zijn deelname aan een p.p., heeft gerecidiveerd. Hij is hiervoor wederom tot eengevangenisstraf veroordeeld. Klager heeft hiermee aangetoond zich niet aan afspraken te kunnen houden. Bovendien is er gevaar voor recidive tijdens het verlof aanwezig. Ondanks de overige positieve adviezen is de bestredenbeslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten vande inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 11 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven