Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2076/GA en 11/2161/GA, 15 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2076/GA en 11/2161/GA

betreft: [klager] datum: 15 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.J.M. Janszen, namens

[...], verder te noemen klager,

en

van een beroepschrift ingediend door de directeur van het PPC van de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

Welke beroepen beiden zijn gericht tegen een uitspraak van 6 juni 2011 van de beklagcommissie bij voormeld PPC

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, de tussenbeslissing van de beroepscommissie van 13 oktober 2011 en het verslag van horen van getuigen door de voorzitter van de beroepscommissie op 28 november 2011. De uitspraak
waarvan beroep, is in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.J.M. Janszen, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormeld PPC.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de gescheurde broek van klager;
b. de behandeling van klager in het PPC;
c. de afzondering, behandeling en toegediende dwangmedicatie op 15 januari 2011.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a gegrond verklaard en het beklag onder b en c ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Voorts is een tegemoetkoming vastgesteld van € 5,= voor de
gegrondverklaarde klacht onder a.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.
Bij het toedienen van de medicatie is klagers rode corduroy broek gescheurd. De behandeltafel waarop hij plaats moest nemen, stond verkeerd. Omdat klager een moeilijke tijd achter de rug had, was hij vrij opgewonden en druk. Klager viel eigenlijk van
de
behandeltafel en daarbij is zijn broek gescheurd. Klager is van mening dat het personeel klager eerder had moeten waarschuwen om zo die val te voorkomen. Het betrof een nieuwe broek, die tenminste € 80,= heeft gekost. Een tegemoetkoming van € 50,= komt
klager redelijk voor.
Ten aanzien van de onderdelen b en c.
Klager is bij de overbrenging naar de afzonderingscel door het personeel in elkaar geslagen en vervolgens is hem tegen zijn wil medicatie toegediend. Klager was op dat moment in de luchtkooi en wilde terug naar de cel. Omdat op dat verzoek niet snel
genoeg werd gereageerd, is hij tegen de deur gaan schoppen en schelden. Toen het personeel de deur van de luchtkooi opende, wilde klager meewerken aan het terugbrengen naar de cel. Het personeel greep hem echter vast en begon te knijpen, waardoor
klager
pijn ondervond. Vervolgens werd hij naar de grond gedrukt en op het achterhoofd geslagen met een vuist. Klager hoorde daarna een personeelslid zeggen dat het wel genoeg was geweest. Desondanks werd klager nogmaals op het achterhoofd geslagen. Klager
werd overgebracht naar de cel, waar zijn kleren werden uitgedaan en hij een scheurhemd kreeg. Kennelijk heeft klager toen ook een injectie gekregen. Klager weet dat omdat hij de volgende dag geen gevoel meer in zijn arm had. Klager heeft eerder (in
2008) soortgelijke last van zijn arm gekregen na het toedienen van een injectie. Klager heeft niet gezien dat hij die injectie heeft gekregen. Klager heeft eerder wel meegewerkt aan medicatieverstrekking. Tijdens de eerdere behandeling van de
beroepscommissie is besloten om een aantal getuigen te horen. Die verklaringen hebben feitelijk weinig toegevoegd. Daarbij moet tevens worden opgemerkt dat die getuigen niet meer verklaren uit eigen wetenschap. Zij hebben immers aangegeven eerst de
verslagen nogmaals te hebben nagelezen. Gelet daarop is het verweer van de directeur in de ogen van klager onvoldoende en zouden de klachten gegrond moeten worden verklaard. Overigens heeft klager het steeds gehad over een ad hoc toediening van
medicatie, hetgeen eigenlijk een noodprocedure zou betreffen. Nu dit door de directeur niet wordt betwist staat dat daarmee dus vast.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.
Ten aanzien van het voorval met de schade aan de broek van klager stelt de directeur zich op het standpunt dat er een te lange tijd heeft gezeten tussen het gestelde ontstaan van de schade en het moment van indienen van een klaagschrift. Alleen al
daarom kan niet worden nagegaan of de schade aan (onjuist) handelen van het personeel kan worden geweten.
Ten aanzien van de onderdelen b en c.
Uit de verslagen over klagers terugplaatsing vanuit de luchtkooi naar de cel zijn door het betrokken personeel verslagen opgemaakt. Daaruit blijkt niet dat er sprake zou zijn geweest van disproportioneel geweld. Er is bij klager geen dwangmedicatie
toegepast. Indien wordt overgegaan tot dwangmedicatie, dan gebeurt dat volgens een vastgesteld protocol. De patiënt wordt allereerst gezien door een arts. Als er volgens de arts sprake is van ernstig gevaar voor de veiligheid en/of gezondheid van de
patiënt, overlegt hij met de inrichtingspsychiater. Deze verricht vervolgens zelf een onderzoek en adviseert daarna, als hij dat nodig acht, de directeur tot toediening van dwangmedicatie. De directeur overlegt vervolgens met de patiënt en neemt daarna
een beslissing over toedienen van de dwangmedicatie. De toediening geschiedt door een verpleegkundige in het bijzijn van een arts. Dat gebeurt ook tijdens het weekeinde volgens dat hiervoor geschetste protocol. Dergelijke gevallen worden altijd
gedocumenteerd in het medisch dossier van de patiënt. Met betrekking tot de geweldstoepassing staat steeds de veiligheid van de patiënt en het personeel voorop. Afhankelijk van situatie worden daarbij meer of minder middelen toegepast. In dit geval is
besloten om klager met assistentie van eigen personeel over te plaatsen naar de afzonderingscel. Klager was op dat moment aanspreekbaar en werkte in het begin mee. Naar de mate van het plegen van verzet tegen de overbrenging, zal de reactie van het
team
navenant zijn. Het afdelingshoofd beoordeelt in eerste instantie de noodzaak van toepassing van geweld. De directeur fiatteert vervolgens al dan niet die beslissing van het afdelingshoofd. Indien geweld wordt toegepast, wordt er altijd verslag
opgemaakt. Anders dan door de raadsman naar voren is gebracht, bestaat er in de inrichting geen noodprocedure voor dwangmedicatie. Het protocol wordt altijd gevolgd.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van de onderdelen b en c naar voren is gebracht kan, voor zover een en ander is komen vast te staan, niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ten aanzien van deze onderdelen,
met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel a van het beroep:
Op zich staat vast dat klagers broek bij een toediening van medicatie beschadigd is. Niet staat evenwel vast dat die beschadiging verweten kan worden aan nalatig handelen door of namens de directeur. Klager heeft aangevoerd dat hij zelf op de
behandelbank is geklommen en daarvan – omdat die bank kennelijk in een andere stand stond dan normaal het geval was – is afgevallen, waarbij zijn broek gescheurd is. In een dergelijk geval mag van de gedetineerde verwacht worden dat hij zelf oplettend
is bij het plaatsnemen op die behandelbank. Nu is klager (kennelijk) onvoldoende oplettend geweest. In elk geval is niet voldoende grond aanwezig om de aan de broek ontstane schade aan de directeur toe te rekenen. Het beroep van de directeur is daarom
gegrond. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep van klager tegen de hoogte van de aan hem toegekende tegemoetkoming geldt dat, nu het beklag alsnog ongegrond zal worden verklaard, er geen aanleiding meer is voor het toekennen van enige tegemoetkoming. Het beroep van klager
dat het bedrag van de tegemoetkoming te laag is, is daarmee in zoverre ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager tegen de onderdelen b en c van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager tegen de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming ongegrond en vernietigt de beslissing van de beklagcommissie om aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toe te kennen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. P.A.M. Mevis en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven