nummer: 11/1611/GA
betreft: [klager] datum: 16 december 2011
De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,
gericht tegen een uitspraak van 19 mei 2011 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 november 2011, gehouden in de penitentiaire inrichting Almere, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.R. Kok, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voornoemde locatie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie.
Het beklag betreft de toezichtsmaatregelen van/tot het vooraf screenen van bezoekers en telefoonnummers door het GRIP, het inhoudelijk controleren, kopiëren en toezenden van poststukken aan het GRIP, een maandelijkse uitgebreide celinspectie, een
wekelijks onderzoek aan het lichaam en de kleding en onderzoek in het lichaam na bezoek en op indicatie.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op 12 mei 2011 is een beklagzitting gehouden buiten de aanwezigheid van de directeur, terwijl hij reeds twee keer om uitstel had gevraagd. Uit het proces-verbaal van die zitting werd het de directeur voor het eerst duidelijk dat de beklagcommissie
extra
schriftelijke aanvullingen wenste te ontvangen. Op dat moment was de rapportage niet compleet. Er hebben wel gesprekken plaatsgevonden. Zo is bijvoorbeeld het risicoprofiel verlaagd. Daaruit blijkt dat er wat gebeurt. De directeur deelt mede dat de aan
klager opgelegde toezichtsmaatregelen, in het kader van zijn plaatsing op de GVM-lijst, wel maandelijks worden getoetst, maar dat die niet zijn opgenomen in het penitentair dossier van klager. De inrichting is op dat gebied nalatig geweest. De
rapporten
zijn opgeslagen in het dossier van het Landelijk Operationeel Overleg (O&O), maar niet in het penitentiair dossier van klager. Volgens de directeur kon de raadsman van klager over de maandelijkse rapportages beschikken door contact op te nemen met het
secretariaat van het O&O. De mediagevoeligheid heeft ook een rol gespeeld. Het ging in dit geval om inhoudelijk zeer gevoelige informatie die aan de directeur is gerapporteerd.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Dit is juist het probleem waardoor klager niet verder komt. De directeur verwijst naar het O&O voor het opvragen van de rapportage. Dat betekent dat er een kopie is waarover klager kan beschikken. De maandrapportages moeten, indien deze al zijn
opgemaakt, zich in het penitentiair dossier bevinden en dus snel te verstrekken zijn. Het penitentiair dossier van klager bevat de maandrapportages niet. Voor klager is het derhalve onduidelijk op welke gronden de beslissing tot oplegging van de
toezichtsmaatregelen is gebaseerd.
De directeur dient een eigen belangenafweging te maken. Daarvan is tot nu toe niet gebleken. Volgens klager is er dan ook niets afgewogen. De vraag blijft op welke wijze de maatregelen het doel dienen. Het is volstrekt onbegrijpelijk waarom bepaalde
maatregelen zijn opgelegd. Ten aanzien van de mediagevoeligheid merkt de raadsman op dat de strafzaak al twee jaar loopt en dat klager in die periode nimmer contact heeft gezocht met de media. Dat kan niet van het OM worden gezegd.
De raadsman vraagt zich af waarom er nu weer geen maandrapportage is en hij spreekt uit dat hieruit afgeleid moet worden dat het er gewoon niet is.
Klager bestrijdt dat de directeur met hem heeft gesproken in verband met de maatregelen. De enige keer dat klager de directeur heeft gesproken was in verband met de aanvraag van bezoek zonder toezicht. Klager is niet mondeling gehoord. Hij krijgt
alleen
de maatregel uitgereikt.
3. De beoordeling
De beroepscommissie verstaat dat de directeur van mening is dat de procedure bij de beklagcommissie onjuist is geweest. Daargelaten de juistheid hiervan kan hieraan voorbij worden gegaan, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor de oplegging van extra toezichtsmaatregelen verwijzing naar klagers plaatsing op de GVM-lijst onvoldoende is. De directeur dient een eigen belangenafweging te maken, welke minimaal maandelijks dient te geschieden
en schriftelijk dient te worden vastgelegd. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt de beroepscommissie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de beslissing om extra
toezichtsmaatregelen op te leggen. De beroepscommissie merkt hierbij op dat ook in beroep geen nadere inlichtingen over de maandelijkse toetsing zijn versterkt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, secretaris, op 16 december 2011
secretaris voorzitter