Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1691/TA en 11/1692/TA, 11 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:11-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1691/TA en 11/1692/TA

betreft: [klaagster en klager] datum: 11 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. S. Koster, namens

[...], verder te noemen klaagster, en
[...], verder te noemen klager, samen te noemen klagers,

gericht tegen op 26 mei 2011 verzonden uitspraken van 21 april 2011 van de beklagcommissie bij het FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], hoofdbehandelaar van klaagster, en [...], hoofdbehandelaar van
klager.

Mr. S. Koster, raadsvrouw van klagers, heeft op 24 oktober 2011 telefonisch bericht door ziekte te zijn verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft verzocht het beroep aan te houden en op een andere zitting te behandelen. Mr. S. Koster was in de
veronderstelling dat klagers geen toestemming van Veldzicht hadden om naar de zitting te gaan. Dit verzoek is ter zitting afgewezen, omdat klagers en vertegenwoordigers van de inrichting wel ter zitting zijn verschenen. Van het horen ter zitting is
verslag opgemaakt, dat naar mr. S. Koster is gezonden met het verzoek daarop schriftelijk te reageren en daarbij tevens te melden wat zij ter zitting naar voren had willen brengen.
De schriftelijke reactie van mr. S. Koster is op 27 december 2011 ontvangen en ter kennisneming doorgezonden aan het hoofd van de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft het opleggen en niet opheffen van beperkingen in contact tussen klagers in de inrichting.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klagers en het hoofd van de inrichting
Door en namens klagers is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Het is onbegrijpelijk dat klagers in de eerste twee maanden van hun relatie geen contactbeperkingen zijn opgelegd en daarna wel, ondanks dat zich geen problemen hebben voorgedaan. Klagers begrijpen heel goed dat de aard van hun delicten (partnerdoding
c.q. seksuele delicten) met zich meebrengt dat hun relatie zorgvuldig gevolgd moet worden. Zij willen hun relatie open en eerlijk bespreken, zijn gemotiveerd om aanvullende therapie te volgen en hebben daartoe een relatieplan opgesteld. Zij werken
samen
en zien elkaar best veel, maar hebben geen privacy. Klagers willen graag gefaseerd meer vrijheden krijgen. Hun relatie wordt serieuzer. Zij voeren vele gesprekken met systeemtherapeuten, waarop zij lang hebben moeten wachten. Daarvoor spraken zij met
hun hoofdbehandelaren. Zij krijgen telkens weer met andere voorwaarden te maken. In de multidisciplinaire overleggen over klagers is gezegd dat men naar uitbreiding van vrijheden zal kijken, maar de beperkingen zijn ondanks het schriftelijk verzoek van
hun raadsvrouw van 15 september 2011 en de ter zitting naar voren gebrachte vaststelvergadering tot op heden niet heroverwogen.
De opgelegde beperkingen - geen bezoek op elkaars kamer en niet samen onbegeleid op het achterterrein wandelen - vormen een inbreuk op artikel 8 EVRM. Deze inbreuken worden niet gerechtvaardigd door de enkele vrees van de inrichting dat de behandeling
van klager en van met name klaagster nadelig zal worden beïnvloed, nu een dergelijke invloed zich gedurende de gehele relatie tot op heden niet heeft gerealiseerd. Enige concrete onderbouwing van dat gevaar ontbreekt, terwijl het door het verstrijken
van de tijd en het meer en meer bestendig worden van hun relatie onredelijk is de beperkingen te laten voortduren. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan waarvan gesteld kan worden dat die de behandeling van klager of klaagster nadelig hebben
beïnvloed.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De pathologie bij klagers is nog steeds actueel. Er is delictgevaar aanwezig binnen de relatie van klagers, op grond waarvan goed toezicht op hun relatie moet worden gehouden. Beiden hebben systeemtherapie. Het is van belang dat zij beiden goed kijken
naar het delictrisico en wat dit risico met hen doet. Volgens de systeemtherapeut loopt de therapie goed, nemen beiden daar goed de tijd voor en willen zij beiden openheid geven. Belangrijk is dat het besprokene in de systeemtherapie zichtbaar wordt in
het gedrag van klagers. Andere therapeuten hebben weinig zicht op met name klaagster, omdat ze niet weten waar zij zich mee bezighoudt. Van belang is dat klaagster meer openheid geeft op de afdeling en bespreekt wat in de relatietherapie is besproken,
hoe zij in de relatie zit, waar zij tegen aan loopt en wat de voortgang is. Belangrijk is immers dat iedereen hetzelfde beeld heeft van hun relatie. Er zijn veel zorgen rond de relatie van klagers. Men ziet heel veel risico’s. De relatie wordt om die
reden niet aangemoedigd. De relatie is een uiting van de pathologie van klagers. Het gaat om de keuze voor elkaar en om de omstandigheid dat klaagster nog maar net in de inrichting was en al een relatie begon. Daarom wordt heel voorzichtig tegen de
relatie aangekeken. Dit is niet het eindstation, maar er is een lange weg te gaan. Voor beiden geldt dat hun behandeling moet doorgaan. Klaagster staat aan het begin van haar behandeling. Het is van belang dat haar pathologie vermindert dan wel dat zij
leert omgaan met haar pathologie. Klager is al verder en heeft verlof. Met klagers is niet over de pathologie, maar wel over het delictgevaar gesproken.
Beide hoofdbehandelaren vinden dat het goed gaat en zijn voor uitbreiding van vrijheden voor klagers. Daarover moet worden beslist in een vaststelvergadering, een multidisciplinair overleg in aanwezigheid van de directeur.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie zowel wat betreft klaagster als klager niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij is in aanmerking genomen dat het hoofd van de inrichting
in
redelijkheid in het belang van de tbs-behandelingen van klagers de bestreden contactbeperkingen heeft kunnen opleggen en kan laten voortduren zolang dat aangewezen wordt geacht in het belang van die behandelingen. Hierbij zijn de problematiek van
klagers, de aard van hun delicten en de daarmee samenhangende mogelijke risico’s voor hun veiligheid in aanmerking genomen. Het feit dat aan klagers aanvankelijk geen contactbeperkingen zijn opgelegd, vormt voor het hoofd van de inrichting geen
beletsel
bij wijze van voortschrijdend inzicht alsnog beperkingen op te leggen. De beperkingen en het voortduren daarvan moeten daarom ook naar het oordeel van de beroepscommissie als een gerechtvaardigde inbreuk op het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op
respect voor familie- en/of gezinsleven worden beschouwd.
De beroepscommissie is niet bevoegd inhoudelijk te treden in hetgeen behandelaren aangewezen achten in de tbs-behandeling van klagers, zoals het moment wanneer het binnen die behandeling verantwoord wordt geacht vrijheden uit te breiden en het tempo
waarin uitbreiding van vrijheden kan plaatsvinden. Overigens hebben de hoofdbehandelaren van klagers ter zitting verklaard dat zij vinden dat vrijheden voor klagers uitgebreid kunnen worden, maar dat daarover nog moet worden beslist in een
multidisciplinaire vergadering in aanwezigheid van het hoofd van de inrichting.
De bestreden beslissingen van het hoofd van de inrichting zijn daarom niet in strijd met de wet of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag en kunnen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart beide beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven