Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0040/GA, 8 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/40/GA

betreft: [klager] datum: 8 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 31 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 15 november 2001 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 februari 2002, gehouden in de locatie Zoetermeer te Zoetermeer, zijn gehoord klager en namens de directeur van voornoemde inrichting, mevrouw mr. [...].
De beroepscommissie heeft tevens kennisgenomen van de brief van de directeur d.d. 28 februari 2002. Klager is in de gelegenheid gesteld op deze brief te reageren, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van vier dagen, waarvan twee dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee maanden, wegens hetweigeren gevolg te geven aan een opdracht van het personeel en het verstoren van de orde, de rust en de veiligheid in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op donderdagmiddag heb ik gevraagd of ik mocht douchen. Daar kreeg ik toestemming voor. Om te douchen heb je tape nodig; anders moet je de doucheknop continu met één hand ingedrukt houden. Toen ik tape ging halen, kreeg ik ineenscommentaar van de penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) die mij toestemming had gegeven om te gaan douchen. Tape pakken duurt hooguit veertig seconden. Volgens hem was ik echter te traag en moest ik opschieten. Omdat diep.i.w.-er ineens zonder reden zo tegen mij tekeer ging, werd ik ook kwaad. Vervolgens moest ik naar mijn cel terug en werd me gezegd dat ik later mocht gaan douchen. Uiteindelijk ben ik zonder te douchen naar mijn bezoek gegaan.Bovendien ben ik niet in de gelegenheid gesteld om mijn verhaal te doen; mij is niets gevraagd. Ik vind dat niet kunnen. De directeur is er om ons goed te behandelen en niet om ons bij het minste of geringste achter de deur tezetten en rapport aan te zeggen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het feit dat klager op het bedoelde moment mocht douchen, was een geste van de betreffende p.i.w.-er. In principe was er geen tijd om klager te laten douchen. Klager is gezegd dat hij slechts tien minuten de tijd had om te douchen.Toen hij vervolgens niet opschoot heeft de p.i.w.-er daar wat van gezegd. Hem is nogmaals de kans gegeven te douchen, maar in plaats van gevolg te geven aan dat voorstel, leverde klager commentaar en begon hij te schreeuwen. Daaropis hem rapport aangezegd en is hij op zijn cel gezet; hij weigerde zelf terug te gaan naar zijn cel.
In principe wordt iedere gedetineerde gehoord nadat hem rapport is aangezegd en voordat een straf of maatregel wordt opgelegd. Daartoe is een standaardzin opgenomen in de betreffende beschikking. Nu deze in de onderhavigebeschikking niet is vermeld, zal nader moeten worden onderzocht of klager daadwerkelijk is gehoord.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat aan de oplegging van de onderhavige afzondering een zodanig gebrek kleeft, dat het beklag gegrond moet worden verklaard en de beroepscommissie aan een inhoudelijke beoordeling niet toekomt.
De schriftelijke mededeling betreffende de afzondering d.d. 11 oktober 2001 vermeldt dat aan klager een ordemaatregel is opgelegd op grond van artikel 24 Pbw. In haar schriftelijke reactie op het beklag d.d. 22 oktober 2001 spreektde directie van een straf. Mogelijk is het de bedoeling geweest om een disciplinaire straf aan klager op te leggen. Het voorval dat door de directie is aangemerkt als een verwijtbare normovertreding leent zich meer voor opleggingvan een straf dan voor oplegging van een maatregel, omdat een maatregel bedoeld is om een einde te maken aan een situatie die gevaar oplevert voor de orde en veiligheid in de inrichting en deze derhalve kan worden beëindigd zodradat gevaar geweken is. De genoemde schriftelijke mededeling vermeldt voorts dat een deel van de afzondering voorwaardelijk wordt opgelegd. Ingevolge artikel 53 Pbw kan een disciplinaire straf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijkworden opgelegd. Bij de oplegging van een maatregel verschaft de wet deze bevoegdheid niet. Nu de schriftelijke mededeling vermeldt dat aan klager een maatregel wordt opgelegd, is het deels voorwaardelijke karakter daarvan in strijdmet de wet.
De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren en de beslissing van de beklagcommissie vernietigen. Zij zal een tegemoetkoming vaststellen voor het door klager ondervonden ongemak. Zij stelt deze vast op € 5.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. A. Rook, voorzitter, mr. T.M. Halbertsma en mr. P.C. Vegter, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 8 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven