Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2971/GB, 3 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/2971/GB

Betreft: [klager] datum: 3 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.R. van Laar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 september 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klagers raadsman, mr. M.R. Roethof, is op 12 december 2011 in de locatie De Berg te Arnhem door een lid van de Raad gehoord. Klager die zich inmiddels in vrijheid bevindt, heeft, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, geen gebruik gemaakt van de
mogelijkheid om door een lid van de Raad te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de p.i. Hoogeveen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager was sedert 18 maart 2009 gedetineerd. Hij verbleef in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Maashegge te Overloon, van waaruit hij – na een verblijf als passant ter herselectie in het huis van bewaring van de locatie Roermond,
is geplaatst in de gevangenis van de p.i. Hoogeveen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op 15 november 2011 is klager in vrijheid gesteld.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de selectiebeslissing staat ten onrechte vermeld dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan een poging tot ontvluchting. Dat kan daarom niet als grond voor de overplaatsing worden gebruikt. Voor zover de raadsman bekend is, heeft klager geen
klaagschrift ingediend tegen de beslissingen van de directeur naar aanleiding van de positieve urinecontroles die uiteindelijk hebben geleid tot de bestreden selectiebeslissing. Klager is van mening dat de terugplaatsing naar een gesloten inrichting
disproportioneel is. Overigens valt uit de stukken niet op te maken dat de selectiefunctionaris voorafgaand aan de bestreden beslissing contact heeft gezocht met het Openbaar Ministerie. Dat is volgens klager wel verplicht.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is vanuit een b.b.i. overgeplaatst naar een normaal beveiligde inrichting omdat hij voor de tweede keer positief scoorde op het gebruik van verdovende middelen. In de beslissing staat daarnaast abusievelijk vermeld dat er sprake zou zijn
van een ontvluchtingspoging. Dat is niet het geval. Klager is vanuit de locatie Maashegge overgeplaatst naar Hoogeveen omdat daar op dat moment vrije cellen voorhanden waren. Klager kan zelf om een overplaatsing naar een inrichting van zijn voorkeur
verzoeken.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Hoogeveen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk was veroordeeld, kon in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. De beroepscommissie stelt vast dat tot klagers overplaatsing is besloten naar aanleiding van de uitslag van een urinecontrole op of omstreeks 13 juli 2011, waarbij is vastgesteld dat klager positief scoorde op het gebruik van softdrugs. Het
betrof daarbij de tweede positieve score op het gebruik van softdrugs binnen vier maanden. Vastgesteld gebruik van softdrugs tijdens detentie levert een grond op voor overplaatsing vanuit een beperkt beveiligde inrichting naar een normaal beveiligde
inrichting. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat in de
selectiebeslissing ten onrechte – zoals door de selectiefunctionaris wordt erkend – staat vermeld dat er sprake zou zijn geweest van een ontvluchtingspoging, maakt dit oordeel niet anders. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De
beroepscommissie merkt daarbij nog op dat het vragen van advies aan het Openbaar Ministerie in gevallen als het onderhavige niet dwingend is voorgeschreven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven