Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2679/GM, 27 december 2011, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2679/GM

betreft: [klager] datum: 27 december 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 augustus 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 november 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.

Klagers raadsvrouw mr. J. Serrarens heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen. Ook de inrichtingsarts van de locatie Sittard is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 mei 2011, houdt in dat de verpleegkundige niet bevoegd was om te adviseren c.q. te beoordelen dat klager niet medisch ongeschikt was voor regulier DV&O-vervoer.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht in beroep als volgt toegelicht.
In de brief van de medisch adviseur van 9 augustus 2011 erkent zij dat de inrichtingsarts dient te beoordelen in hoeverre een gedetineerde geschikt is om op reguliere wijze via DV&O vervoerd te kunnen worden. Verpleegkundigen kunnen naar haar mening
een
dergelijke verklaring slechts afleggen nadat ze overleg hebben gehad met de inrichtingsarts. Klager en de medisch adviseur zijn het op dit punt eens.
De medisch adviseur laat in het midden wat er feitelijk is gebeurd. Uit haar brief blijkt niet welke rol de inrichtingsarts daadwerkelijk heeft gespeeld in deze kwestie. Blijkens de brief van de medisch adviseur heeft zij ook niet met de
inrichtingsarts
gesproken, maar alleen inzage gehad in klagers medisch dossier. Merkwaardig is ook dat de medisch adviseur vervolgens stelt dat klager zelf om een verklaring van de inrichtingsarts had kunnen vragen, inhoudende dat hij medisch ongeschikt is voor
regulier vervoer per DV&O-busje. De medisch adviseur gaat hierbij volkomen voorbij aan het feit dat klager een dergelijk oordeel van de inrichtingsarts heeft gevraagd (of uitgelokt) door aan de directeur het verzoek te doen hem toestemming te verlenen
om zelfstandig naar de zitting van de RSJ te reizen. Uit de stukken blijkt dat klager ter zake een verlofaanvraag heeft ingediend bij de directeur en dat de directeur daarop inlichtingen heeft ingewonnen bij de medische dienst. Vervolgens wordt door
anderen dan de inrichtingsarts een standpunt ter zake in genomen. Uit de brief van de directeur van 19 mei 2011 blijkt dat ook: ‘Functionarissen van de medische dienst’ hebben tegen de directeur gezegd dat het verantwoord zou zijn om klager per
vervoersbus van DV&O te vervoeren. De inrichtingsarts heeft met deze kwestie naar klagers stellige overtuiging in het geheel geen bemoeienis gehad. Hij heeft klager in ieder geval niet gezien naar aanleiding van de verlofaanvraag en heeft klager ook in
de zes weken daarvoor niet gezien. Klager kan zich niet voorstellen dat de inrichtingsarts zich zou hebben uitgelaten over zijn geschiktheid voor vervoer per DV&O. Het zou in ieder geval buitengewoon onzorgvuldig zijn als hij zich daarover zou hebben
uitgelaten zonder klager voorafgaand aan zijn advies te hebben gezien en onderzocht.
Klager lijdt aan benauwdheidsklachten, is COPD-patiënt, en zou in de DV&O-bus in een heel klein celletje zijn geplaatst. Hij is al eerder onwel geworden in een DV&O-bus die klager twee en een half uur lang vervoerde over een afstand die gewoonlijk in
45
minuten wordt afgelegd. Klager heeft zich dan ook genoodzaakt gezien, toen hem geen verlof voor de reis naar de zitting werd verleend, ervan af te zien de zitting bij te wonen, hetgeen hij zeer betreurde.
Klager is voor de onderhavige zitting ook twee en een half uur onderweg geweest, maar hij kan dan zijn medicatie pakken en in de DV&O-bus kan dat niet.
In klagers eerdere beroepszaak 11/658/GM heeft hij de beroepscommissie gevraagd om de inrichtingsarts te vragen waarom het niet verantwoord zou zijn om bepaalde medicatie naast elkaar te gebruiken. Klager heeft hier nooit antwoord op gehad. Hij voelt
zich door de beroepscommissie en de inrichtingsarts niet serieus genomen.
Indien aan klager een tegemoetkoming wordt toegekend, verzoekt hij de beroepscommissie om mee te wegen dat de reiskosten voor zijn vervoer naar de zitting hoog zijn, te weten € 50,80, en voor hem moeilijk te dragen. Klager heeft verzocht om die kosten
via zijn raadsvrouw aan hem te vergoeden.

De inrichtingsarts heeft zijn/haar standpunt niet nader toegelicht. Door de medisch adviseur is het volgende aangevoerd.
De medisch adviseur heeft inzage gehad in klagers medisch dossier. In de periode rond 20 mei 2011 is geen aantekening aangetroffen over een verklaring die door de medische dienst zou zijn afgelegd. Mogelijk is er sprake geweest van een mondelinge
mededeling die niet in het medisch dossier is geregistreerd.
De inrichtingsarts oordeelt op grond van artikel 42, derde lid aanhef en onder c, van de Pbw of gedetineerden in aanmerking komen voor deelname aan arbeid, sport of een andere activiteit. Hieronder valt ook de geschiktheid om vervoerd te worden op
reguliere wijze. Verpleegkundigen kunnen ook een dergelijke verklaring afleggen na overleg met de inrichtingsarts. Verwezen wordt naar 11/658/GM d.d. 4 augustus 2011. In deze uitspraak staat vermeld dat klager geen verklaring heeft overgelegd, waaruit
blijkt dat het vervoer op 20 mei 2011 door DV&O naar de zitting van de beroepscommissie wordt ontraden dan wel dat hij die dag niet in staat was om te reizen. Hieruit blijkt dat klager zelf via een verzoekbriefje om een dergelijke verklaring had kunnen
verzoeken.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken, de mondelinge toelichting van klager en de schriftelijke toelichting van zijn raadvrouw volgt dat klager de directeur heeft gevraagd om medische redenen zelfstandig naar een zitting van de
beroepscommissie te mogen reizen en dat de directeur daarop inlichtingen heeft ingewonnen bij de medische dienst. Door klager is gesteld dat de verpleegkundige, zonder overleg met de inrichtingsarts, de directeur heeft geantwoord dat het medisch gezien
verantwoord was om klager per regulier DV&O-vervoer naar de zitting te laten reizen, terwijl klager door de medische dienst noch door de inrichtingsarts tevoren was gezien. Dit is door of namens de inrichtingsarts noch door de medisch adviseur betwist.
De beroepscommissie is van oordeel dat op grond van het bovenstaande ervan uitgegaan dient te worden dat de verpleegkundige een verklaring heeft afgelegd omtrent klagers medische geschiktheid voor vervoer zonder overleg met de inrichtingsarts en zonder
dat klager gezien is door de medische dienst en/of de inrichtingsarts. De beroepscommissie is van oordeel dat dit handelen door of namens de inrichtingsarts in strijd is met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Zij zal derhalve het beroep gegrond
verklaren. Zij kent klager een tegemoetkoming van € 25,= toe. De vigerende regelgeving voorziet niet in een vergoeding van gemaakte (reis)kosten.

Ten overvloede zal de beroepscommissie klagers vraag die hij had gesteld in de eerdere beroepszaak 11/658/GM en die onbeantwoord is gebleven als volgt beantwoorden.
Het gebruik van Salbutamol 400 mg inhaalcapsules (poeder) naast het gebruik van Salbutamol Aerosol 100 mg (vloeistof) - beide zijn snelwerkende middelen - kan bij een piekdosis hartkloppingen, hartritmestoornissen en andere complicaties met zich
meebrengen, terwijl bij samengaande griep en/of longontsteking de therapiemogelijkheden worden beperkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, drs J.G.J. de Boer en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 27 december 2011

secretaris voorzitter

Naar boven