Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3331/GV, 13 december 2011, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3331/GV

betreft: [klager] datum: 13 december 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.H. Boer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 oktober 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is eerder, tijdens zijn voorlopige hechtenis, geschorst geweest in verband met de zeer slechte gezondheid van zijn moeder. Klagers moeder is op 27 september 2011 overleden. In verband
daarmee is klagers voorlopige hechtenis nogmaals geschorst van 28 tot 30 september 2011. Een langere schorsingsperiode was niet mogelijk, omdat klagers veroordeling – tot 12 maanden gevangenisstraf met aftrek – op 1 oktober 2011 onherroepelijk werd.
Vervolgens is er overleg geweest met de officier van justitie, die kon instemmen met een strafonderbreking voor de duur van één maand voor het afwikkelen van de nalatenschap van zijn moeder. Klager is enig erfgenaam. Omdat de officier van justitie niet
bevoegd was één en ander te regelen, heeft zij de directeur van de inrichting waar klager verblijft op de hoogte gesteld van haar standpunt. De directeur van de inrichting bleek het standpunt van de officier van justitie niet te delen. Klager diende
zich daarom op 30 september 2011 om 13.00 uur weer te melden in de inrichting, terwijl de schorsing van de voorlopige hechtenis tot en met 30 september 2011 (zonder nader tijdstip) zou duren. Klager heeft daarop, omdat de rouwdienst en begrafenis van
zijn overleden moeder op 30 september 2011 om 13.30 uur zou aanvangen, incidenteel verlof aangevraagd en verleend gekregen voor die dag tot 19.00 uur. Het verzoek om strafonderbreking is vervolgens op 7 oktober 2011 afgewezen, omdat het afwikkelen van
de erfenis geen grond zou zijn voor een strafonderbreking en omdat klager positief zou hebben gescoord op het gebruik van cocaïne. Klager betwist die uitslag. Hij heeft tijdens de schorsing en het incidenteel verlof geen cocaïne gebruikt. Klager is van
mening dat er een situatie is ontstaan waardoor hij onevenredig wordt benadeeld als hij niet de erfenis zou kunnen afwikkelen. Zo loopt een aantal overeenkomsten, waaronder de huur, door en deze moeten worden opgezegd om schulden te voorkomen.
Daarnaast
bestaat de vrees dat bij klagers afwezigheid eigendommen van klagers overleden moeder uit de woning kunnen worden ontvreemd. Enerzijds doordat de woning leegstaat en er kans op inbraak is en anderzijds doordat de woningvereniging op enig moment de
woning zal ontruimen, waarbij de dan aanwezige zaken zullen worden afgevoerd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verzoekt om strafonderbreking om zaken te kunnen regelen, voortkomend uit het overlijden van zijn moeder. De artikelen 36, 37 en 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) benoemen een dergelijke activiteit
niet
als een criterium om over te gaan tot het verlenen van strafonderbreking. Daarnaast geldt dat klager, na een schorsing en een incidenteel verlof rondom het afscheid van zijn overleden moeder, positief heeft gescoord op het gebruik van cocaïne. Dit is,
gelet op artikel 4 aanhef en onder c van de Regeling, een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Kruisberg Doetinchem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met een positieve uitslag van een urinecontrole.
Er zijn verder door de inrichting geen adviezen opgevraagd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek, wegens – kortweg - Opiumwetdelicten. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 4 mei 2012.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
In de artikelen 36 tot en met 38 wordt een aantal gevallen benoemd, waarvoor strafonderbreking kan worden verleend. Dat laat echter onverlet dat ook in andere gevallen, mits wordt voldaan aan de vereisten van artikel 34 van de Regeling en er geen
sprake
is van contra-indicaties (als bedoeld in artikel 4 van de Regeling) strafonderbreking kan worden verleend. De beroepscommissie is van oordeel dat het door klager aangegeven doel van de strafonderbreking, het als enig erfgenaam afwikkelen van de boedel
van zijn overleden moeder, een zodanig bijzondere omstandigheid in klager persoonlijke sfeer kan opleveren, dat dit op zich een strafonderbreking zou kunnen rechtvaardigen.
De afwijzing van het verzoek om strafonderbreking is mede gegrond op de omstandigheid dat klager bij terugkeer van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis en een aansluitend incidenteel verlof positief is bevonden op het gebruik van cocaïne. Hoewel
dit gebruik door klager is tegengesproken, acht de beroepscommissie dit, gelet op de uitslag van de urinecontrole, voldoende aannemelijk. Tengevolge hiervan is er sprake van een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking, die de afwijzing
van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigt. Gelet daarop kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 december 2011

secretaris voorzitter

Naar boven