Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4001/SGA, 14 november 2011, schorsing
Uitspraakdatum:14-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/4001/SGA

Betreft: [klager] datum: 14 november 2011

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E.C. Gijselaar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. d.d. 4 november 2011, inhoudende de verlenging met veertien dagen van een eerder
opgelegde maatregel van observatie door middel van cameratoezicht. De verlenging is ingegaan op 4 november 2011 om 16.55 uur en zal eindigen op 18 november 2011 om 16.55 uur.
Het betreft hier een door de directeur ingevolge artikel 34a lid 1 sub d Pbw genomen maatregel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het (aanvullende) klaagschrift d.d. 10 november 2011 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 11 november 2011.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht.
De directeur heeft zijn standpunt ten aanzien van dit verzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker staat, zo begrijpt de voorzitter althans, sedert 29 maart 2011 in zijn verblijfruimte dag en nacht onder cameratoezicht op basis van een door de directeur ingevolge artikel 34a lid 1 sub d Pbw genomen maatregel, die een aantal malen is
verlengd. Laatstelijk is dat gebeurd bij beslissing van de directeur van 4 november 2011. Van de tenuitvoerlegging van die beslissing heeft verzoeker schorsing gevraagd. Voor zover de aanhef van de schriftelijke mededeling van de verlengde maatregel
melding maakt van een ordemaatregel op basis van de artikelen 23 en 24 Pbw, neemt de voorzitter aan dat dit berust op een misverstand, nu uit de stukken, in onderling verband en samenhang beschouwd, blijkt dat het gaat om de in artikel 34a Pbw bedoelde
maatregel.

Zonder twijfel is, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, dat de maatregel inbreuk maakt op de privacy van verzoeker. Verzoeker klaagt hier ook over en stelt het cameratoezicht als bijzonder vervelend en zeer onaangenaam te ervaren. Die inbreuk
kan gerechtvaardigd zijn met het oog op -in deze specifieke casus- bescherming van de in artikel 34a lid 1 sub d Pbw genoemde belangen. Naarmate bedoelde maatregel (en daarmee de inbreuk op de privacy van verzoeker) langer duurt, gaan bij de benodigde
belangafweging verzoekers belangen zwaarder wegen en dient de noodzaak tot voortzetting van de maatregel met argumenten en relevante feiten en omstandigheden te worden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter
rechtvaardigen de door de directeur vermelde argumenten en feiten en omstandigheden niet de verlenging van bedoelde maatregel.

De directeur heeft in de bestreden beslissing slechts aangegeven dat het delict waarvoor verzoeker is veroordeeld, de samenleving ernstig heeft geschokt en grote onrust met zich heeft meegebracht en dat daarom ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming in dit geval van bijzonder belang is.
Het cameratoezicht zou dienen om te voorkomen dat verzoeker de inrichting ontvlucht danwel dat er - op welke wijze dan ook – schade aan zijn gezondheid zou ontstaan, welke gebeurtenissen onvoorziene en ernstige gevolgen zouden kunnen hebben voor de
openbare orde en zouden kunnen leiden tot ernstige onrust. De directeur heeft in de belangenafweging meer gewicht toegekend aan het belang van de samenleving tot het voorkomen van die maatschappelijke onrust dan aan verzoekers belang bij het recht op
privacy. De directeur heeft voorts aangegeven zich aan te willen sluiten bij een eerdere uitspraak van de voorzitter op een soortgelijk schorsingsverzoek.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zijn bovengenoemde argumenten onvoldoende om de maatregel nog langer te laten voortduren. Van belang is dat uit de door de directeur verstrekt informatie blijkt dat verzoeker deelneemt aan het reguliere
dagprogramma, waarbij geen melding van welke (voor de beoordeling relevante) problemen dan ook wordt gemaakt. Uit niets blijkt dat thans ten aanzien van verzoeker sprake is van een gevaar voor suïcide of voor zijn gezondheid in het algemeen of dat
daarvan in een eerder stadium zou zijn gebleken. Van vluchtgevaar of enige indicatie daarvoor is evenmin gebleken. Ten slotte is van belang dat verzoeker verdacht wordt van overtreding van artikel 240b Sr. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt
niet vast te stellen dat dit delict de samenleving ernstig heeft geschokt of grote onrust met zich heeft gebracht. De exacte aard en inhoud van de ten laste gelegde en in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten blijken immers niet uit de stukken.

De in art. 34a lid sub d Pbw genoemde belangen nopen daarom - voorlopig oordelend - niet meer tot toepassing van cameratoezicht en het belang van verzoeker bij privacy dient thans zwaarder te wegen.
Het verzoek zal worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst met onmiddellijke ingang - tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist - de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van 4 november 2011, waarbij ten
aanzien van verzoeker de maatregel als bedoeld in artikel 34a Pbw met 14 dagen is verlengd.

Aldus gegeven door mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 14 november 2011.

secretaris voorzitter

Naar boven