Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2023/TB-einduitspraak, 9 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2023/TB-einduitspraak

betreft: [klager] datum: 9 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M. Oldenburg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 7 juli 2010 van de Minister van Justitie, verder te noemen verweerder; in deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, met bijstand van een tolk in de Marokkaanse taal, en zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg en namens
verweerder, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op 12 augustus 2011 heeft de beroepscommissie in een tussenuitspraak, welke aan deze eindbeslissing is gehecht, de beslissing op het beroep aangehouden tot de zitting van 5 september 2011 voor een nadere toelichting van verweerder op een aantal
specifieke vragen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 september 2011, gehouden in de p.i. Vught, is namens verweerder gehoord [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Klager en zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

Voor de inhoud van de bestreden beslissing, de feiten en de standpunten verwijst de beroepscommissie naar voormelde tussenuitspraak.

Ter zitting van 5 september 2011 is namens verweerder de volgende toelichting gegeven.
Er is contact geweest met de heer van Outheusden, psychiater en verantwoordelijk behandelaar in FPC De Meren (thans Inforsa). Klager heeft een intensieve sociotherapeutische begeleiding gehad. Klager is niet te motiveren voor behandeling en ook zijn
familie kan hem daartoe niet motiveren. De symptomen van schizofrenie verminderen zolang klager medicamenteus behandeld wordt. Tijdens klagers behandeling in FPC De Meren is meerdere malen een tolk ingezet, hoewel klager dat eigenlijk niet wilde. De
inrichting beschikt niet over een brief van FPA Heiloo. Namens verweerder worden de brieven van 23 mei 2002 en 6 januari 2005 van De Dijk, GGZ-circuit langdurige zorg overgelegd en de beslissing van het gerechtshof te Arnhem van 27 december 2010. Uit
deze beslissing blijkt dat er bij klager nog steeds sprake is van een gebrek aan ziektebesef, een verregaande vorm van bagatelliseren van delicten en schendingen van voorwaarden (cannabisgebruik). Er is geen basis om aan verlof en/of resocialisatie
naar
de reguliere GGZ te werken. Voortzetting van op verandering gerichte behandeling wordt niet langer zinvol geacht.
Verweerder heeft besloten klager versneld te herbeoordelen in het kader van de longstayprocedure. Juist bij tbs-gestelden die nooit behandeld willen worden is een herbeoordeling van belang. Vanuit behandeloogpunt zijn er thans echter geen
aanknopingspunten voor plaatsing uit de longstayvoorziening.
Bij de herbeoordeling zal advies worden gevraagd aan het FPC De Pompekliniek, waar klager thans verblijft. Eventueel kan ook de mogelijkheid van klagers terugkeer naar Marokko en een passende opvang aldaar worden bezien. Daarop kan thans op geen enkele
wijze vooruitgelopen worden.

1. De beoordeling
Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot een onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

De beroepscommissie heeft gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 24 juli 2008, het advies van de LAP van 21 mei 2010,
welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening. Verweerder heeft er in redelijkheid van
uit
mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in het FPC De Meren niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een
longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager niet mee wilde werken aan behandeling en als voortdurend delictgevaarlijk moet
worden aangemerkt.
Uit het dossier blijkt dat klagers behandeling zich kenmerkt door het ontbreken van ziektebesef en door verzet tegen de behandeling en de tbs-maatregel. Bij de voortdurende delictgevaarlijkheid is het risico groot dat klager bij een onbeveiligde en
weinig gestructureerde omgeving zal terugvallen in het gebruik van cannabis en dat hij het gebruik van anti-psychotische middelen zal staken.

Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden of alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn aangeboden alsmede dat zijn delictgevaarlijkheid wordt overdreven, wordt geen grond gevonden
in
de stukken die door de Staatssecretaris in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van het FPC De Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de toezegging van verweerder dat klager versneld zal worden herbeoordeeld in het kader van het Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009 (hierna: Beleidskader).
De beroepscommissie vraagt aandacht voor de passage in de eerdergenoemde beslissing van het Gerechtshof te Arnhem van 27 december 2010, waar het Hof de kliniek in overweging geeft bijzondere aandacht te besteden aan de antipsychotische medicatie van
klager. Met name dient te worden gekeken of klager mogelijk baat kan vinden bij gebruik van een medicijn als Leponex (al dan niet) in combinatie met andere behandelingsmogelijkheden. De beroepscommissie acht het van belang dat reeds nu aan het FPC de
Pompestichting hiervoor aandacht wordt gevraagd. Van belang is de nodige tijd te nemen om te bezien of een passende medicatie met daarbij de juiste dosering, afgezet tegen het hoogst haalbare rendement, vastgesteld kan worden. De behandeling met
Leponex
is een langdurige kwestie. Daarbij behoeft aandacht dat de huidige medicamenteuze behandeling veel bijwerkingen heeft bij klager.
Gezien het vorenstaande zal het beroep zal ongegrond worden verklaard.

2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 9 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven