Nummer: 11/2875/GB
Betreft: [klager] datum: 28 november 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Blonk, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 1 september 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 30 december 2010 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Almere. Op 20 juli 2011 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Lelystad, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wenst het beroep mondeling toe te lichten. Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de selectiefunctionaris. Hij kan niet instemmen met het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM). Volgens klager is er geen aanleiding voor
de vrees voor het plegen van strafbare feiten. Tussen het steekincident op 8 mei 2008 en 30 december 2010, de dag waarop hij werd aangehouden, is klager nooit met politie en justitie in aanraking gekomen. Ook tijdens zijn detentie heeft hij zich goed
gedragen; er zijn geen aanwijzingen dat klager bij een plaatsing in een b.b.i. strafbare feiten zou plegen. Voor zover klager eerder tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor levensdelicten geldt dat dit oude veroordelingen betreft, waarvoor klager de
hem opgelegde straffen heeft ondergaan. Dit mag niet blijvend aan hem worden tegengeworpen. De omstandigheid dat het anderhalf jaar heeft geduurd voordat hij aangehouden werd, is geen aanleiding voor de vrees voor onttrekking aan detentie. Klager heeft
al die tijd op zijn vaste huisadres gewoond. Politie en justitie hebben toen geen poging ondernomen om hem aan te houden. Overigens is bij gelegenheid van een verlenging van klagers voorlopige hechtenis de grond van het vluchtgevaar door het
gerechtshof
vervallen verklaard. Klager is tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij met die veroordeling aansloot bij straffen die voor dit soort feiten gangbaar zijn. Klager is overigens een ontkennende verdachte en
verwacht vrijgesproken te worden. Waar de Advocaat-Generaal (A-G) heeft aangegeven dat het OM zal inzetten op een veel hogere vrijheidsstraf dan in eerste aanleg opgelegd, geldt dat dit klager vreemd voorkomt nu diezelfde A-G bij de eerste behandeling
van het beroep niet op de hoogte was van het feit dat ook het OM hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Anders dan door het OM wordt aangevoerd, is over klager, door zijn verblijf in detentie, voldoende bekend om een afgewogen
oordeel te geven. Klager is van mening dat de beslissing van de selectiefunctionaris niet in stand kan blijven en dat hij alsnog dient te worden geplaatst in een b.b.i.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De door klager in beroep aangevoerde gronden zijn gelijk aan de gronden die zijn opgevoerd in het bezwaarschrift. De selectiefunctionaris heeft op die gronden gereageerd in de beslissing op dat bezwaarschrift. De selectiefunctionaris persisteert bij
die
beslissing.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht om zijn beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie behandelt beroepen als het onderhavige in beginsel schriftelijk. Indien verzocht wordt om een mondelinge behandeling, dient dat verzoek met redenen te zijn
omkleed. Van een dergelijke omkleding is in dit geval geen sprake. Nu de beroepscommissie zich overigens voldoende voorgelicht acht, is er geen noodzaak om klager te horen. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.2. De gevangenis van de p.i. Lelystad is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.3. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.
4.4. Zowel de Officier van Justitie als de A-G hebben negatief geadviseerd ten aanzien van een overplaatsing van klager naar een b.b.i. Aanleiding voor die negatieve adviezen was enerzijds de omstandigheid dat klager na het plegen van de feiten
waarvoor hij thans is gedetineerd langere tijd onvindbaar is geweest voor politie en justitie en anderzijds de omstandigheid dat klagers strafzaak nog niet is afgedaan in hoger beroep en dat het OM dan een veel hogere vrijheidsstraf zal eisen dan in
eerste aanleg is opgelegd. Die twee omstandigheden leiden voor het OM tot de conclusie dat er sprake is van een zodanig gevaar voor onttrekking aan detentie dat dit aan een overplaatsing naar een b.b.i. in de weg moet staan. Daarnaast wordt nog
aangevoerd dat klager eerder tot langdurige gevangenisstraf(fen) is veroordeeld ter zake van levensdelicten. De selectiefunctionaris heeft die adviezen overgenomen en op grond daarvan geoordeeld dat klager niet in aanmerking kon komen voor een
plaatsing
in een b.b.i. Die op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie merkt daarbij wel nog op dat het gevaar voor herhaling van strafbare feiten – voor zover dit zou zijn gebaseerd op eerder aan klager opgelegde gevangenisstraf(fen) voor door hem gepleegde levensdelicten – onvoldoende aannemelijk
wordt geacht, gelet op het tijdsverloop tussen het plegen van die feiten en heden.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 november 2011
secretaris voorzitter