nummer: 11/2305/GA
betreft: [klager] datum: 22 november 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,
gericht tegen een uitspraak van 5 juli 2011 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft vermissing van een geldbedrag van € 370,=.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht. De directeur verzoekt de beroepscommissie primair om het beklag alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Klager had, gelet op
de termijn van artikel 61, vijfde lid van de Pbw, de zaak eerder aanhangig kunnen maken. Gelet op hetgeen klager ter zitting van de beklagcommissie van 29 juni 2011 heeft verklaard, kan worden opgemaakt dat klager bewust de termijn voor indienen van
het
beklag niet in acht heeft genomen.
Subsidiair verzoekt de directeur om het beklag alsnog ongegrond te verklaren. Indien een gedetineerde niet terugkeert van verlof is het gebruikelijk dat alle binnen de inrichting aanwezige goederen in bewaring gaan. Er bestaat het vermoeden dat klager
het geldbedrag heeft meegekregen met zijn verlof op 3 oktober 2009, hetgeen niet ongebruikelijk is. De directeur erkent dat de destijds uitgevoerde procedure niet sluitend is geweest. Het ligt voor de hand dat klager bij overhandiging van het
geldbedrag
aan klager het reçu niet is ingenomen en vernietigd. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat de alle overige destijds aanwezige spullen wel in de bewaring aanwezig waren.
Klager heeft gepersisteerd bij zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.
3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat er met klager vanuit dat hij na terugkeer van verlof op 30 september 2009 een bedrag van € 370,- in bewaring bij de inrichting heeft gegeven. Er is ook een schriftelijk bewijsstuk gedateerd 30 september 2009, nr. 11432
inhoudende ‘ontvangen van [...] (...) in fouillering gedaan de driehonderd zeventig euro’. Op advies van een badmeester is dat bedrag toen niet op de rekening-courant van klager gestort, omdat hij op 4 oktober 2009 in vrijheid zou worden gesteld en de
bijschrijving op de rekening dan vermoedelijk nog niet gerealiseerd zou zijn. Klager is vervolgens op 3 oktober 2009 niet teruggekeerd van verlof.
Klager is op 2 mei 2011 opnieuw gedetineerd in de p.i. Hoogeveen. Hij heeft vervolgens op 12 mei 2011 beklag ingesteld tegen de verdwijning van € 370,- uit de fouillering. Met de directeur is de beroepscommissie van oordeel dat dit beklag te laat is
gedaan en dat klager niet-ontvankelijk in het beklag moet worden verklaard. Immers de teruggave van het bedrag was voorzien op 4 oktober 2009 en klager heeft eerst op 12 mei 2011 om teruggave gevraagd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van F.A. Groeneveld, secretaris, op 22 november 2011
secretaris voorzitter