Nummer: 11/4207/SGA
Betreft: [...] datum: 2 december 2011
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T. van der Goot, namens
(....) verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 25 november 2011, inhoudende de oplegging van een maatregel van
cameratoezicht (als bedoeld in artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw) voor de duur van veertien dagen, gedurende de voor de nachtrust bestemde uren, ingaande op 25 november 2011 om 16.00 uur en eindigend op 9 december 2011 om 16.00 uur.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 28 november 2011, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 november 2011.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door en namens verzoeker is het schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht.
De directeur heeft zijn standpunt ten aanzien van het schorsingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Bij beslissing van 23 november 2011 (met kenmerk 11/4115/SGA) heeft de voorzitter van de beroepscommissie de tenuitvoerlegging van het op 16 november 2011 opgelegde cameratoezicht ex artikel 34a van de Pbw, geschorst. De voorzitter overwoog daarbij
(onder meer) dat de in artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw genoemde belangen – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet meer nopen tot toepassing van cameratoezicht.
Weliswaar heeft de gedragskundige van de inrichting verklaard – zoals weergegeven in het schriftelijk stuk van 24 november 2011 – dat mogelijke negatieve effecten van cameratoezicht buiten programmatijden vanuit geestelijk gezondheidsperspectief thans
aanvaardbaar zijn, maar dit laat onverlet dat de gedragsdeskundige tevens heeft aangegeven dat er vanuit gedragdeskundig oogpunt geen noodzaak bestaat voor het handhaven van dat cameratoezicht.
De directeur heeft aangevoerd dat met name het gevaar voor de gezondheid van klager aanleiding geeft voor dat cameratoezicht gedurende de nacht. Hij verwijst daarbij naar – soms vooraf niet kenbare – oorzaken die kunnen leiden tot schade aan de
gezondheid van een gedetineerde. Naar het voorlopig oordeel is dat standpunt van de directeur onvoldoende feitelijk onderbouwd. Gelet daarop nopen de in artikel 34a, eerste lid onder d, van de Pbw genoemde belangen (nog steeds) niet tot toepassing van
cameratoezicht. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op
secretaris voorzitter