Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4115/SGA, 23 november 2011, schorsing
Uitspraakdatum:23-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/4115/SGA

Betreft: [klager] datum: 23 november 2011

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T. van der Goot, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. d.d. 16 november 2011, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van
cameratoezicht
in verzoekers verblijfsruimte gedurende dag en nacht, ingaande op 16 november 2011 om 11.30 uur en eindigende op 30 november 2011 om 11.30 uur. Het betreft hier een door de directeur ingevolge artikel 34a lid 1 sub d Pbw genomen maatregel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 18 november 2011 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 22 november 2011.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht.
De directeur heeft zijn standpunt ten aanzien van dit verzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waar tegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat op dit moment het geval.

Op grond van artikel 34a, eerste lid onder d Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e, is geplaatst,
dag
en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd indien bij ontvluchting of schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan. Op grond van genoemd artikel heeft de directeur bij beslissing van 16
november 2011 verzoeker een maatregel van cameraobservatie opgelegd. Verzoeker is hoofdverdachte in de zogenoemde Amsterdamse zedenzaak die, gelet op de aard van de delicten en de schaal waarop deze mogelijk hebben plaatsgevonden, tot grote
verontwaardiging heeft geleid en tot zeer veel media-aandacht. De directeur heeft aangegeven dat hij het zonder meer aannemelijk acht dat het tot grote maatschappelijke onrust zou kunnen leiden indien er tijdens de detentie schade aan de gezondheid van
verzoeker zou ontstaan.

De voorzitter overweegt het volgende.

De beklagcommissie heeft op 25 juli 2011 een tiental soortgelijke - weliswaar veelal naar aanleiding van maatregelen gebaseerd op artikel 24a van de Pbw - klachten van verzoeker behandeld. Bij beslissing van 7 november 2011 heeft de beklagcommissie
deze
klachten vervolgens gegrond verklaard. De beklagcommissie heeft vastgesteld dat bij de stukken toetsbare rapportage van de gedragsdeskundigen (psychiater en psycholoog) ontbreekt en geoordeeld dat de directeur daardoor onvoldoende aannemelijk heeft
gemaakt dat de gemoedstoestand van verzoeker vanaf begin februari 2011 zodanig is geweest dat de bestreden ordemaatregelen nodig waren. De beklagcommissie heeft voorts geoordeeld dat waar de ordemaatregelen een ernstige inbreuk maken op de privacy van
verzoeker, van de directeur verwacht mag worden dat hij, zijn op de gemoedstoestand van verzoeker gebaseerde, zorg voor de orde en veiligheid in de inrichting gedocumenteerd, met rapportage van de psychiater en psycholoog, onderbouwt. Nu deze
deugdelijke onderbouwing ontbreekt, heeft de beklagcommissie de klachten gegrond verklaard.

Uit deze uitspraak van de beklagcommissie blijkt dat ten aanzien van die klachten er geen steun is voor het standpunt dat cameraobservatie reeds noodzakelijk kan zijn op grond van de aard en/of de ernst van een zaak en de mogelijke gevolgen als er iets
met een verdachte tijdens diens detentie zou gebeuren.

Hoewel artikel 24a van de Pbw wat betreft de grond waarop een maatregel kan worden genomen overeenkomt met artikel 34a eerste lid onder c en niet met de onder d van dat artikel vermelde grond, kan in dit geval niet aan de uitspraak van de
beklagcommissie voorbij gegaan worden. Daarbij is met name van belang dat uit artikel 34a derde lid van de Pbw volgt dat ook als het om een maatregel gaat die onder d. van genoemd artikel valt, een arts een rol dient te spelen bij verlenging van die
maatregel. Dat impliceert dat de waarborgen die gelden voor toetsing van een maatregel gebaseerd op artikel 24a van de Pbw, op vergelijkbare wijze hebben te gelden voor verlenging van een maatregel gebaseerd op artikel 34a eerste lid onder d van de
Pbw.
Van dat laatste kan in dit geval gesproken worden gelet op de eerder opgelegde maatregelen in deze zaak op grond van artikel 34a van de Pbw.

Gezien het voorgaande en gelet op hetgeen de directeur heeft aangevoerd, te weten dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor suïcide of voor schade aan verzoekers gezondheid in het algemeen, bestaan er - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter –
onvoldoende argumenten om de maatregel nog langer te laten voortduren. Van belang daarbij is dat de psychiater kennelijk heeft geadviseerd om de cameraobservatie op te heffen. Overigens stelt de voorzitter nog vast dat vrees voor ontvluchting in dit
geval gesteld noch aannemelijk is geworden.
De in artikel 34a eerste lid onder d Pbw genoemde belangen nopen daarom - voorlopig oordelend - niet meer tot toepassing van cameraobservatie; het belang van de privacy van verzoeker dient thans zwaarder te wegen.
Het verzoek zal worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst met onmiddellijke ingang - tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist - de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van 16 november 2011.

Aldus gegeven door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 november 2011.

secretaris voorzitter

Naar boven