Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1712/GA, 14 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1712/GA

betreft: [klager] datum: 14 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. van der Goot, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 mei 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2011, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.C. Pol, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van veertien dagen, ingaande op 14 maart 2011 en eindigend op 28 maart 2011;
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van veertien dagen, ingaande op 13 april 2011 en eindigend op 27 april 2011;
c. de verlenging met veertien dagen van de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder b vermelde ordemaatregel, inclusief het cameratoezicht, ingaande op 27 april 2011 en eindigend op 11 mei 2011.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. In de beslissing op het beklag ontbreekt een uitdrukkelijke beslissing inzake de tegemoetkoming en evenmin is er een afzonderlijke
beslissing van de beklagcommissie omtrent de tegemoetkoming. Blijkens de zich bij de stukken bevindende aantekening mondelinge uitspraak gedateerd 30 mei 2011 is klager die aantekening in persoon uitgereikt. Die aantekening houdt in dat de
beklagcommissie zowel heeft beslist dat het beklag gegrond is als dat er geen grond voor tegemoetkoming is. Hoewel de beslissing op het beklag niet uitdrukkelijk een beslissing inzake tegemoetkoming inhoudt, ligt in die beslissing besloten dat er geen
tegemoetkoming is toegekend. De beklagcommissie heeft dit kennelijk, zij het op niet erg inzichtelijke wijze, tot uitdrukking gebracht door te overwegen: “Materieel bestond er voldoende grond om de beslissing in deze zin te nemen”. De beroepscommissie
zal derhalve de beslissing van de beklagcommissie zo verstaan dat enerzijds het beklag gegrond is verklaard en anderzijds geen tegemoetkoming is toegekend, omdat er volgens de beklagcommissie voldoende grond bestond om de beslissing tot cameratoezicht
te nemen.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers raadsman heeft pleitaantekeningen aan de beroepscommissie overgelegd. Namens klager heeft de raadsman voorts het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. Er is een probleem ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep. Het
beklag is immers (formeel) gegrond verklaard. Omdat de beklagcommissie heeft aangegeven dat er materieel gezien wel aanleiding was voor dat cameratoezicht, is het beklag eigenlijk in zoverre ongegrond verklaard. Klager is van mening dat het beklag ook
op inhoudelijke gronden gegrond had moeten worden verklaard. Om die reden heeft hij een belang bij een behandeling van dat beroep. Indien hij immers niet zou worden ontvangen in het beroep, zou hij zich eigenlijk moeten neerleggen bij een verkeerde
beslissing van de beklagcommissie. Klager stelt zich op het standpunt dat hem, nu hij niet in een individueel regime verbleef, geen cameratoezicht als bedoeld in artikel 34a van de Pbw had mogen worden opgelegd. Klager is van mening dat een
tegemoetkoming van € 10,= per dag voor een beslissing als de onderhavige wel erg weinig is. Hij benadrukt daarbij wel dat het klager niet primair gaat om de hoogte van een toe te kennen tegemoetkoming. Hij heeft er belang bij dat de bestreden
beslissingen van de directeur worden getoetst. Daarnaast wil hij graag dat het cameratoezicht wordt beëindigd, zodat hij niet in zijn recht op privacy wordt geschaad.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft aangegeven dat de bestreden maatregelen van cameratoezicht als ordemaatregelen zijn opgelegd. Dat had echter op basis van 34a van de Pbw moeten geschieden. Nu het beklag alleen op formele gronden gegrond is verklaard, is er
geen
aanleiding voor een tegemoetkoming. Overigens is in de periode tussen 28 maart 2011 en 13 april 2011 cameratoezicht toegepast zonder dat er een daartoe strekkende schriftelijke beslissing was. Wegens het ontbreken van een dergelijke beslissing heeft de
directeur op eigen initiatief aan klager een tegemoetkoming uitgekeerd van € 170,=. Nog zeer recent is de cameraobservatie onderwerp geweest van een schorsingsverzoek. Dat verzoek is afgewezen. Daarbij is door de directeur uitvoerig verweer gevoerd.
Aan
klager is niet meegedeeld dat het cameratoezicht gehandhaafd blijft tot de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak is afgerond, maar slechts dat het mogelijk is dat het toezicht tot de afronding van de behandeling van zijn strafzaak blijft
gehandhaafd.

3. De beoordeling
Tegen de gegrondverklaring van een beklag staat voor de gedetineerde geen beroep open. Dit kan uitzondering leiden indien het beklag louter vanwege het niet nakomen van vormvoorschriften is gegrond verklaard, terwijl klager een rechtens te respecteren
belang heeft bij inhoudelijke toetsing van de beslissing van de directeur en een dergelijke inhoudelijke toetsing mogelijk is.
Alle in beklag bestreden beslissingen zijn gebaseerd op artikel 24a van de Pbw. Die bepaling is alleen van toepassing bij afzondering en daarvan was geen sprake (meer). In de onderhavige zaak kan klager geacht worden belang te hebben bij duidelijkheid
over de mogelijkheden van toepassing van cameraobservatie, maar een nadere inhoudelijke toetsing is niet wel mogelijk. Immers van de beroepscommissie zou gevraagd worden te toetsen welk van de gronden van artikel 34a van de Pbw aanwezig geacht kan
worden, terwijl de beslissingen zijn gebaseerd op artikel 24a van de Pbw. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat in de motivering van beslissingen als hierboven bedoeld onder b en c wel verwezen wordt naar artikel 34a van de Pbw. Dat leidt
immers slechts tot innerlijke tegenstrijdigheid nu het regime van afzondering (vereist voor toepassing van art. 24a van de Pbw) en het individueel regime (vereist voor toepassing van art. 34a van de Pbw) elkaar uitsluiten. Omtrent plaatsing in een
individueel regime is bovendien in deze procedure niets gebleken. Klager zal daarom in zoverre niet worden ontvangen in zijn beroep.

Ten aanzien van het beroep tegen de beslissing van de beklagcommissie om géén tegemoetkoming vast te stellen kan klager worden ontvangen in zijn beroep. De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend, omdat –naar de beroepscommissie begrijpt-
volgens de beklagcommissie materieel voldoende grond bestond voor cameratoezicht. Die vaststelling licht de beklagcommissie niet nader toe en dat is ook niet goed mogelijk nu de beslissing tot toezicht is gebaseerd op artikel 24a van de Pbw en niet op
artikel 34a van de Pbw. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, is daarmee deze overweging van de beklagcommissie niet begrijpelijk.
Nu een zeer ingrijpende beslissing is genomen op basis van een evident ontoereikende grondslag is naar het oordeel van de beroepscommissie er aanleiding om enige tegemoetkoming toe te kennen. Bij de vaststelling van de hoogte van tegemoetkoming heeft
de
beroepscommissie enerzijds in aanmerking genomen dat klager reeds door de directeur een tegemoetkoming van € 170,= is toegekend voor een tussenliggende periode waarin er in het geheel geen formele basis was aangewezen voor de maatregel en voorts dat de
raadsman te kennen heeft gegeven dat het klager niet te doen is om de hoogte van tegemoetkoming.
Gelet daarop acht de beroepscommissie thans termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie om aan klager géén tegemoetkoming toe te kennen gegrond, vernietigt in zoverre de beslissing van de beklagcommissie en stelt vast dat aan klager een tegemoetkoming toekomt
van

€ 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. U.P. Burke en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven