Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2444/GM, 8 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2444/GM

betreft: [klager] datum: 8 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Vermeulen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen(p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 juli 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Het beroep is behandeld ter zitting van de beroepscommissie van 17 oktober 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

Klagers raadsvrouw mr. S. Vermeulen heeft meegedeeld dat zij noch klager ter zitting zal verschijnen.

De inrichtingsarts van de p.i. Lelystad heeft eveneens meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, houdt in dat de medische dienst en de inrichtingsarts onvoldoende adequaat hebben gereageerd op het letsel dat klager heeft opgelopen na mishandeling door
p.i.w.’ers/bewaarders.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is aangevoerd dat hij op 4 juli 2009 bij het overbrengen naar de afzonderingscel een harde klap op zijn achterhoofd gekregen. Klager had al een zwakke pols in verband met een eerdere polsfractuur. Door het slaan en schoppen en het zeer
ruw
aanbrengen van handboeien is zijn pols verslechterd en heeft hij nog steeds veel pijn en last. Het zicht in zijn linkeroog is na vijf maanden niet teruggekomen. De pijnlijke bult was op 3 december 2009 nog niet verdwenen. Vóór de plaatsing in de
afzonderingscel had klager geen problemen met zijn oog.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
De verpleegkundige heeft klager gezien in de afzonderingscel op 6 juli 2009 en 7 juli 2009. Klager heeft toen geen bijzonderheden gemeld. Op 28 juli 2009 gaf hij bij de verpleegkundige aan dat hij pijn in zijn pols had. Op 25 juni 2009 was hij al bij
de
inrichtingsarts geweest met het verzoek om hem een polsbandage voor tijdens het sporten te verstrekken. In het verleden had hij zijn pols al een paar keer gebroken. Op 28 juli 2009 heeft de verpleegkundige klagers pols onderzocht en geen
bewegingsbeperkingen geconstateerd. Geadviseerd is om te oefenen in warm water. Op 30 juli 2009 is klager opnieuw gezien en is hetzelfde advies gegeven. Op 14 augustus 2009 heeft de inrichtingsarts klager gezien en hetzelfde advies gegeven. Op 14
augustus 2009 heeft de inrichtingsarts klager op verzoek van directeur - klager voelde zich niet gehoord - opnieuw onderzocht. De inrichtingsarts constateerde een bult op klagers achterhoofd. Er waren geen aanwijzingen voor neurologische schade. Op 31
augustus 2009 heeft contact plaatsgevonden tussen de inrichtingsarts en de neuroloog. De neuroloog adviseerde om te wachten, omdat er geen verdenking bestond voor wat betreft een fractuur en er geen neurologische schade was. In september 2009 is er een
röntgenfoto gemaakt van de pols. In maart 2010 is klager verwezen naar de neuroloog in verband met pijnklachten in nek en achterhoofd. De neuroloog heeft klager onderzocht en een CT-scan laten maken. Klager heeft na plaatsing in de afzonderingscel niet
direct geklaagd over hoofd en pols.

3. De beoordeling
Klagers medische klacht, die dateert uit 2009, is in eerste instantie voorgelegd aan de beklagcommissie. De beklagcommissie heeft aangegeven dat de medische klacht tot tweemaal is doorgezonden aan de medisch adviseur die de klacht echter niet heeft
ontvangen. De medisch adviseur heeft op verzoek van klagers raadsvrouw de klacht alsnog opgevat als verzoek om te bemiddelen en aangegeven dat de ontstane vertraging niet aan klager kan worden verweten.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat de overschrijding van de in artikel 29, eerste lid, van de Pm vermelde termijn niet aan klager kan worden toegeschreven.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat klager heeft gesteld dat letsel is ontstaan na mishandeling door personeelsleden die hem naar de afzonderingscel hebben overgebracht op 4 juli 2009. Uit de stukken en met name de medische informatie volgt
dat de verpleegkundige klager op 6 juli 2009 en 7 juli 2009 heeft bezocht en niets bijzonders heeft geconstateerd. Klager heeft op 6 juli 2009 enkel aangegeven dat hij vaseline voor zijn droge huid wenste. Klager heeft op 28 juli 2009, ruim drie weken
nadat hij naar de afzonderingscel was overgebracht, voor het eerst geklaagd over pijn aan zijn hoofd en pols. Uit de medische informatie volgt dat hij voor deze klachten vervolgens meerdere keren is gezien door de medische dienst en de inrichtingsarts
en dat er geen bewegingsbeperkingen of aanwijzingen voor neurologische schade waren.
In september 2009 is er een röntgenfoto gemaakt van zijn pols en nadat klager in maart 2010 klaagde over pijn in zijn nek en achterhoofd is klager doorverwezen naar de neuroloog en is een CT-scan gemaakt. Uit het nader (specialistisch) onderzoek zijn
geen bijzonderheden gebleken.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat door en namens de inrichtingsarts voldoende adequaat is gehandeld en dat dit handelen niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep
zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings- Döhrn, voorzitter, drs. L.E.M. Kleipool en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven