Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1060/TB, 8 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1060/TB

betreft: [klager] datum: 8 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. de Bont, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 29 maart 2011 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Voorafgaand aan de zitting is namens de Staatssecretaris aan het secretariaat verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. Vanuit het secretariaat van de Raad is de Staatssecretaris bericht dat op het aanhoudingsverzoek ter zitting zal worden
beslist.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. de Bont, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de plaatsing van klager in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum PPC te Vught (hierna: PPC) gehandhaafd.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 14 oktober 1982 van het gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Op 11 januari 2000 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) na advies van 12
juli 1999 van het toenmalige Dr. F.S. Meijers Instituut besloten klager over te plaatsen naar de Dr. S. van Mesdagkliniek (Van Mesdagkliniek).
Klager is feitelijk op 21 december 1999 in de Van Mesdagkliniek opgenomen. Op 26 juli 2005 heeft de Van Mesdagkliniek de Minister verzocht klager terug te plaatsen naar een p.i. omdat sprake was van een stabiele situatie en klager, gelet op zijn
status,
niet in aanmerking kwam voor een longstayindicatie. Op 12 september 2005 heeft de selectiefunctionaris beslist klager over te plaatsen naar de BIBA van de p.i. Haaglanden, welke overplaatsing op 26 september 2005 is gerealiseerd.
Op 10 november 2005 heeft klager beroep ingesteld tegen de fictieve beslissing op grond van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (Sr) tot beëindiging van klagers plaatsing in de Van Mesdagkliniek. Op 29 mei 2006 heeft de beroepscommissie dit beroep
materieel gegrond verklaard op de grond dat de Minister ondanks herhaald rappel niet binnen de gegeven uiterste termijn de gevraagde stukken had toegezonden. Op 11 juli 2006 heeft de Minister opnieuw beslist tot terugplaatsing naar een p.i. Bij
uitspraak 06/1794/TR van 11 juni 2007 heeft de beroepscommissie het daartegen ingediende beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en een tegemoetkoming toegekend. De beroepscommissie heeft daarbij opgemerkt er van uit te gaan dat
klager ten spoedigste zou worden teruggeplaatst in een tbs-inrichting.
De Staatssecretaris heeft vervolgens op 24 juli 2007 beslist klager over te plaatsen naar De Rooyse Wissel en heeft daarbij aangegeven dat De Rooyse Wissel een overplaatsingsdatum zou plannen zodra klagers behandeling in het ziekenhuis was afgerond. De
beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 27 november 2007 met nummer 07/1986/TR het hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard. De beroepscommissie heeft daarbij opgemerkt dat zij er vanuit ging dat de (toenmalige) Staatssecretaris van Justitie
zo spoedig mogelijk uitvoering zou geven aan de beslissing van 24 juli 2007 tot overplaatsing van klager naar De Rooyse Wissel. Klager is op 27 december 2007 overgeplaatst naar de longstayafdeling van De Rooyse Wissel. Het hiertegen ingestelde beroep
is
door de beroepscommissie op 3 november 2008 met nummer 08/936/TB gegrond verklaard. Bij beslissing van 4 december 2008 is besloten klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Rooyse Wissel en bij beslissing van 2 juni 2009 is besloten
klager over te plaatsen naar een longstayvoorziening van de Pompestichting.
Op 9 juni 2010 heeft de Minister beslist klager over te plaatsen naar het PPC II te Vught en klager is daar op 30 juni 2010 geplaatst.
Klagers beroep tegen laatstvermelde beslissing, nummer 10/1608/TB is door de beroepscommissie op 15 december 2010 formeel en materieel gegrond verklaard en de bestreden beslissing is vernietigd. Aan klager is een tegemoetkoming van € 250,= voor elke
maand dat hij ten onrechte in het PPC heeft verbleven, toegekend.
Op 15 februari 2011 en 16 februari 2011 zijn Pro Justitia rapportages uitgebracht waaruit volgt dat overplaatsing naar het PPC niet ten goede lijkt te komen voor wat betreft klagers psychische stabiliteit. Geadviseerd wordt – daar er thans geen plaats
beschikbaar is, die voldoet aan de eisen als geformuleerd in de rapportages - om klager terug te plaatsen naar de longstayvoorziening. Door de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden (GGG) is in een advies van 25 februari 2011 het advies
vermeld in de Pro Justitia rapportages van 15 februari 2011 en 16 februari 2011 onderschreven.
Op 29 maart 2011 heeft de Staatssecretaris de thans bestreden beslissing genomen om de plaatsing van klager in het PPC te handhaven.
Bij uitspraak van 15 april 2011, 11/1059/STB, is klagers verzoek om de beslissing van 29 maart 2011 te schorsen toegewezen en is de beslissing geschorst in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.
Klager is op 22 april 2011 teruggeplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.

3. De standpunten
Namens de Staatssecretaris is het verzoek om aanhouding als volgt toegelicht.
Primair wordt verzocht de behandeling van het beroep aan te houden totdat nadere details omtrent klagers plaatsing bekend zijn geworden. Klager zal hierdoor niet in zijn belangen worden geschaad nu hij thans als gevolg van de beslissing op het
schorsingsverzoek in een longstayvoorziening verblijft.
Op dit moment is niet bekend hoe de speciale voorziening voor (levens)lang gestraften eruit zal gaan zien. Twee werkgroepen houden zich met deze materie bezig. Binnenkort zullen zij verslag uitbrengen aan de Staatssecretaris. De Staatssecretaris is
zich
bewust van de urgentie hiervan. De hoop wordt uitgesproken dat de voorziening niet binnen jaren, maar binnen maanden gereed zal zijn.

De voorzitter stelt de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris de vraag of, indien aanhouding van het beroep zou worden overwogen, zij kan toezeggen dat klager gedurende de aanhouding in de longstayvoorziening zal kunnen blijven.

De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat, als de situatie niet verandert, klager in de longstayvoorziening zal blijven, maar dat zij niet kan voorzien of op enig moment verandering in de situatie zal optreden.

Klager en zijn raadsman hebben verzocht om het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak af te wijzen. Indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden, zal er alsnog een nieuwe beslissing worden genomen. Klager is gebaat bij rust. Het nog
betrokken zijn in een procedure werkt psychisch door.
Er is geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden. De gehele procedure duurt al zes jaar.

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht, verkort en zakelijk weergegeven.
Verwezen wordt naar de in Sancties, afl. 4, 2011, blz. 263 e.v. gepubliceerde noot van prof. T. Kooijmans bij de uitspraak nummer 11/1059/STB van de schorsingsvoorzitter van 15 april 2011. De uitspraak van de beroepscommissie nummer 10/1608/TB van 15
december 2010 was glashelder. Vervolgens zijn Pro Justitia rapportages uitgebracht op 15 en 16 februari 2011 en is rapportage uitgebracht door de adviescommissie GGG. Unaniem wordt in de rapportages geconcludeerd dat plaatsing in het PPC onwenselijk is
en geadviseerd om klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Onduidelijk en onbegrijpelijk blijft hoe de Staatssecretaris aan die rapportages argumenten heeft kunnen ontlenen dat plaatsing in het PPC wel gerechtvaardigd is.
Overgelegd wordt een schrijven van [...], manager patiëntenzorg van de longstayvoorziening te Vught, van 29 september 2011 waaruit volgt dat verblijf van klager in de longstayvoorziening is aangewezen.
De plaatsing van klager in een PPC is onredelijk en onbillijk alsmede materieel in strijd met artikelen 13 en 41 Pm. Ook na de wetswijziging is gehandhaafd dat een afwijking van de adviezen als vermeld in artikel 13, derde lid, Pm op zijn minst
gemotiveerd moet worden. Door ongemotiveerd contrair te beslissen, wordt door de Staatssecretaris volledig aan de bedoeling van de wetgever voorbij gegaan. Het is duidelijk dat klager zwaarwegende argumenten tegen de plaatsing in het PPC heeft
aangevoerd. Aan de beslissing van de Staatsecretaris kleeft een motiveringsgebrek. Voorts is de beslissing genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Plaatsing van klager in een verkeerde setting is desastreus voor hem. Op het PPC voelde klager zich ‘[...]. de kindermoordenaar’. Op de longstayvoorziening voelt hij zich een mens en op zijn plek; hij heeft daar eindelijk rust.
Door consequent dwars tegen alle deskundige adviezen in te gaan en vooral ook de wijze waarop, schaadt de Staatssecretaris het gerechtvaardigd vertrouwen van klager dat zijn detentie op humane wijze ten uitvoer zou worden gelegd, mede gelet op de brief
van de toenmalige Staatssecretaris van 24 februari 2010 aangaande de Fokkensregeling, waarin zij stelt onder ogen te hebben gezien dat het een onwenselijke situatie is als een levenslanggestrafte tussen een niet aansluitende populatie wordt geplaatst.
Voorts is het de vraag of de beslissing niet in strijd is met artikel 3 en artikel 5 EVRM. Zeker in een geval waarin reeds zeer lange tijd in detentie is doorgebracht en elk perspectief op vrijlating ontbreekt. Als dan ook nog de wijze van
tenuitvoerlegging uiterst discutabel wordt, lijkt het antwoord op die vraag een gegeven. Voorts is klagers detentie onnodig verzwaard doordat de schorsingsbeslissing groot in het nieuws is gekomen. Klager heeft niet gevraagd om een tegemoetkoming, maar
deze is hem toegekend. Het heeft veel telefoontjes gekost om een deel van deze tegemoetkoming te ontvangen. Dit is illustratief voor het totale gebrek aan welwillendheid en medewerking van de zijde van de Staatssecretaris.
De raadsman vraagt zich af of de beslissing van 29 maart 2011 niet van rechtswege is vervallen en/of er niet expliciet een beslissing moet worden genomen om klager terug te plaatsen naar de longstayvoorziening.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep subsidiair het volgende standpunt naar voren gebracht.
Er hoeft geen nieuwe beslissing te worden genomen na schorsing van de beslissing van de voorzitter van de beroepscommissie van 29 maart 2011. De eerdere beslissing tot plaatsing in de longstayvoorziening herleeft door de schorsing.
Het standpunt is immer geweest dat een levenslange gevangenisstraf ten uitvoer dient te worden gelegd binnen het gevangeniswezen. Enkel bij detentieongeschiktheid wordt hierop uitzondering gemaakt. Dit is niet vastgesteld in rapportages. Ook in de na
de
uitspraak van de beroepscommissie van 15 december 2010 uitgebrachte rapportages is geen sprake van detentieongeschiktheid. De adviezen die in de rapportages van februari 2011 worden gegeven, worden door de Staatssecretaris anders geïnterpreteerd dan
door de raadsman. Plaatsing in een speciale voorziening voor (levens)langgestraften heeft volgens de adviescommissie GGG de voorkeur. Zoals vermeld is er concrete besluitvorming gaande over een dergelijke voorziening.

4. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het namens de Staatssecretaris gedane verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden totdat nadere details omtrent klagers plaatsing in een speciale voorziening voor (lang)gestraften bekend zijn geworden af, nu een
eventuele plaatsing in een dergelijke voorziening niet meer dan een plan betreft en niet duidelijk is of een dergelijke voorziening daadwerkelijk gerealiseerd zal worden, laat staan dat een te verwachten datum van realisatie bekend is.

In de eerdere uitspraak van de beroepscommissie nummer 10/1608/TB van 15 december 2010 heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen de beslissing om hem in het PPC te plaatsen gegrond verklaard. Daarbij heeft de beroepscommissie overwogen dat geen
sprake was van een advies tot terugplaatsing van de tot gevangenisstraf veroordeelde vanuit de tbs naar het gevangeniswezen. De beroepscommissie stelde voorop dat voor het antwoord op de vraag of klager kan worden teruggeplaatst naar het
gevangeniswezen
niet alleen (a) diens detentie(on)geschiktheid bepalend is (vgl. RSJ 11 juni 2007, 06/1794/TR), maar ook (b) de in het gevangeniswezen voor klager beschikbare psychiatrische zorg, alsmede (c) garanties voor een humane tenuitvoerlegging van de aan hem
opgelegde gevangenisstraf.
De beroepscommissie heeft toen tevens geoordeeld dat in het licht van het voorgaande en gelet op de vele overplaatsingen van klager in de afgelopen jaren, het in klagers belang wordt geacht dat voor hem een stabiele, van duurzame structuur voorziene,
omgeving wordt geboden, waar hij voor langere tijd kan verblijven, zonder dat hij wordt onderworpen aan een plotselinge en op ondeugdelijke gronden gebaseerde overplaatsing.
De beroepscommissie heeft daarbij in haar oordeel meegewogen dat gezien het voor klager vereiste, door de Pompestichting concreet beschreven, milieu het PPC geen geschikte omgeving voor klager is en dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat klager
(langdurig) verblijft in een longstay-voorziening.

De Staatssecretaris heeft, nadat de beroepscommissie de beslissing tot plaatsing van klager in het PPC had vernietigd, opdracht gegeven tot het uitbrengen van Pro Justitia rapportages en een rapportage door de adviescommissie GGG. Uit de bevindingen
neergelegd in de pro justitia rapportages van 15 februari 2011 en 16 februari 2011 en de rapportage van de GGG-commissie van 25 februari 2011 volgt onverminderd dat overplaatsing naar het PPC niet ten goede lijkt te komen aan klagers psychische
stabiliteit. Omdat er momenteel geen plaats beschikbaar is die voldoet aan de in de rapportages geformuleerde eisen, wordt geadviseerd klager terug te plaatsen naar de longstayvoorziening,
Op grond van het voorgaande en alle in aanmerking komende, thans nog geldende, belangen is naar het oordeel van de beroepscommissie de bestreden beslissing van de Staatssecretaris tot handhaving van de plaatsing van klager in het PPC niet alleen in
strijd met de wet, maar ook onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 13, vierde lid, Sr in verbinding met artikel 69, vijfde lid en artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.

Nu klager als gevolg van de schorsingsuitspraak op 22 april 2011 is teruggeplaatst naar de longstayafdeling van de Pompestichting te Vught en in de uitspraak nummer 10/1608/TB van 15 december 2011 hem al een tegemoetkoming is toegekend voor elke maand
dat hij ten onrechte in het PPC heeft verbleven, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om klager thans opnieuw een tegemoetkoming toe te kennen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven