Nummer: 11/2692/GB
Betreft: [klager] datum: 1 november 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Valkeneers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 augustus 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Groot Bankenbosch te Veenhuizen of de locatie Maashegge te Overloon afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 18 augustus 2009 gedetineerd. Hij verblijft sedert 28 december 2010 in de gevangenis van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) en de directeur van de locatie Norgerhaven hadden in eerste instantie positief geadviseerd ten aanzien van klagers plaatsing in een b.b.i. Het OM heeft zijn advies
echter omgezet in een negatief advies. Dientengevolge heeft ook de directeur negatief geadviseerd. Het OM stelt dat klager vluchtgevaarlijk is. Klager is van mening dat er geen enkele grond is waaruit zou kunnen blijken dat hij vluchtgevaarlijk is.
Klagers Bulgaarse identiteitsbewijs is in beslag genomen door justitie. Klager krijgt dit identiteitsbewijs niet terug. Klager zou in het verleden onvindbaar zijn geweest. Deze overweging is onjuist. Zelfs in de periode dat klager was uitgeschreven bij
de gemeentelijke basisadministratie (GBA), heeft hij zich op eigen gelegenheid gemeld bij de penitentiaire inrichting om een openstaande gevangenisstraf te ondergaan. Klager heeft zich nooit eerder aan zijn detentie onttrokken. Het OM stelt tevens dat
er sprake is van recidivegevaar. Er wordt hierbij enkel verwezen naar de justitiële documentatie van klager. Deze enkele verwijzing is onvoldoende om een recidivegevaar aan te nemen. Uit het selectieadvies blijkt dat klagers recidiverisico wordt
ingeschat als normaal. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als laag/gemiddeld. Blijkens een rapportage van de Reclassering zijn er nauwelijks criminogene factoren aanwezig. Het OM heeft als derde grond aangevoerd dat er gevaar
bestaat voor verstoring van de openbare orde. Klager bestrijdt dit. Het OM stelt dat klager vanwege zijn gedrag en vanwege het feit dat hij het doelwit is geweest van een schietpartij een gevaar zou kunnen vormen voor de openbare orde. Klager is
veroordeeld voor verboden wapenbezit. Klager ontkent hier echter iets mee te maken te hebben. Bovendien is het elf jaar geleden dat klager het doelwit was van een schietpartij. Het OM heeft in zijn negatieve advies meegenomen dat er hoger beroep is
ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft een lagere straf opgelegd dan door de Officier van Justitie (OvJ) werd geëist. De medeverdachten van klager hebben eveneens een lagere straf opgelegd gekregen dan door de OvJ werd geëist.
Klager is derhalve van mening dat klagers detentiefasering niet mag worden belet vanwege het strafvorderlijke belang.
De selectiefunctionaris heeft gesteld dat er nog geen zicht is op een betalingsregeling met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), waardoor de einddatum van klagers detentie zou kunnen verschuiven. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft echter
goederen, waaronder een groot geldbedrag, in beslag genomen. De ontnemingsvordering zou derhalve (grotendeels) kunnen worden voldaan met de door het Gerechtshof in beslag genomen geldbedrag en de executoriale verkoop van voornoemde goederen.
De selectiefunctionaris heeft tevens gesteld dat nog niet bekend is of klager aan een penitentiair programma zou kunnen deelnemen. Klager is van mening dat deze stelling is gebaseerd op onvolledige informatie. De Reclassering heeft op 21 april 2011
positief geadviseerd ten aanzien van klagers detentiefasering. Op 1 juni 2011 heeft de Reclassering positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een penitentiair programma.
Klager is tevens van mening dat zijn persoonlijke omstandigheden van bijzonder belang zijn. Klagers stiefdochter heeft een zelfmoordpoging gedaan, klagers zoon vertoont zorgwekkende gedragsproblemen en klagers levenspartner heeft psychische problemen.
Gelet op het vorenstaande is de aanwezigheid en hulp van klager noodzakelijk.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager moet vanwege een opgelegde ontnemingsvordering nog ruim €70.000 betalen. Als klager deze verplichting niet nakomt, kan er een vrijheidsbenemende maatregel van ten hoogste drie jaar worden opgelegd. Als deze maatregel ten uitvoer wordt gelegd,
zal
de einddatum van klagers detentie verschuiven. Het OM heeft zijn positieve advies gewijzigd in een negatief advies. Het OM stelt dat er sprake is van vluchtgevaar. Klager heeft zich in 2005 laten uitschrijven uit de GBA. Vervolgens heeft klager zich
met
valse Bulgaarse identiteitspapieren gelegitimeerd en hij had meerdere verblijfadressen in België. Daarnaast is er een grote kans op recidive. Klager heeft in de laatste tien jaar, zes jaar in detentie verbleven. Tevens is er kans op maatschappelijke
onrust. Klager is veroordeeld voor wapenbezit en hij is het doelwit geweest van een schietpartij. Het OM heeft hoger beroep ingesteld waardoor er ook een strafrechtelijk belang is.
De politie adviseert negatief ten aanzien van klagers detentiefasering vanwege vluchtgevaar. Klager probeerde onvindbaar te zijn door zich te identificeren met valse Bulgaarse identiteitspapieren en in België te verblijven. De directeur heeft negatief
geadviseerd vanwege de negatieve adviezen van het OM en de politie.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) blijkt dat klager sinds 1981 regelmatig in aanraking is geweest met de politie en justitie. Gelet op het aantal delicten kan worden aangenomen dat de kans op recidive niet uit te sluiten is. Een
levenspartner met een verblijfadres in Nederland is in het verleden ook geen garantie geweest voor klagers verblijf in Nederland. Klager heeft in de periode voorafgaand aan zijn detentie laten zien dat hij zich schuil kan houden. De Reclassering heeft
aangegeven dat het risico dat klager zich aan de voorwaarden zal onttrekken klein is. Er kan echter geen uitspraak worden gedaan ten aanzien van het recidivegevaar omdat klager de delicten ontkent.
De selectiefunctionaris heeft de persoonlijke situatie van klager meegewogen bij haar beslissing. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat de Reclassering zal moeten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor deelname aan een penitentiair
programma.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Uit de stukken komt naar voren dat klager in staat is gebleken om valse identiteitspapieren in zijn bezit te krijgen en te gebruiken. Tevens blijkt uit de stukken dat klager zich in 2005 heeft uitgeschreven uit de GBA. Na deze uitschrijving is
onduidelijkheid ontstaan over klagers woon- en verblijfplaats. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie het bestaan van een vluchtgevaar niet onaannemelijk. Voorts acht de beroepscommissie van belang dat klagers strafzaak nog in hoger beroep
dient. Er dient derhalve veel gewicht te worden toegekend aan het advies van het OM. Het vorenstaande levert reeds voldoende grond op om de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk
of onbillijk aan te merken. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat voor de bepaling van het strafrestant de lijfsdwang op grond van artikel 1 aanhef en onder s, t en u van de Pbw jo. artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering niet wordt meegeteld. Derhalve kan de
openstaande ontnemingsvordering niet worden aangevoerd als grond voor de afwijzing van klagers verzoek.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.A.M. Karels, secretaris, op 1 november 2011
secretaris voorzitter