Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2176/GA, 21 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2176/GA

betreft: [klager] datum: 21 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 5 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Grave te Grave,

gericht tegen een uitspraak d.d. 29 november 2001 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord-Brabant, locatie Grave, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 februari 2002, gehouden in de p.i. Vught te Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b..

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van een geldboete van f. 54,= wegens de weigering een afspraak voor een ziekenhuisconsult na te komen terwijl begeleiding en vervoer reeds waren geregeld.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Tijdens de zitting van de beklagcommissie verklaarde klager dat hij op de dag van transport naar het ziekenhuis om omzetting van het bezoek van zijn uit Thailand afkomstige schoonvader had gevraagd, waarop negatief was geantwoord.De beklagcommissie verklaarde het beklag daarop gegrond.
Omdat ik de reactie van mijn personeel op het redelijk ogende verzoek opmerkelijk vond, heb ik een onderzoek ingesteld. Daaruit is mij gebleken dat het anders is gegaan dan klager de beklagcommissie heeft voorgehouden.
Toen klager gemotiveerd aangaf waarom hij niet naar het ziekenhuis wilde gaan, heeft de dienstgeleider bij de bezoekcoördinator gecheckt of klagers bezoek verschoven kon worden. Na ongeveer vijf minuten keerde de dienstgeleiderterug bij klager en deelde klager mee dat zijn bezoek desgewenst verschoven kon worden. Klager wilde niet dat zijn bezoek verschoven zou worden en koos ervoor om niet naar het ziekenhuis te gaan.
Het is overeenkomstig het terzake in de huisregels bepaalde vast beleid dat een gedetineerde die een afspraak met het ziekenhuis niet nakomt, in beginsel de door de inrichting gemaakte kosten moet vergoeden, terwijl voorts eendisciplinaire straf kan worden opgelegd. In dit geval waren er geen verzachtende omstandigheden. Klagers bezoekmoment kon verschoven worden, waarvan hij geen gebruik heeft willen maken. De inrichting heeft kosten gemaakt voor hetorganiseren van klagers vervoer naar het ziekenhuis, te weten
f. 54,=. Daarom is klager een geldboete opgelegd van deze hoogte.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik kan mij nog heel goed herinneren hoe het de betreffende dag, 10 oktober 2001, is gegaan. ’s Morgens kwam er om half negen een penitentiair inrichtingswerker in mijn cel om te melden dat ik op transport moest naar het ziekenhuis.Op mijn vraag of ik dan voor half drie ’s middags terug zou zijn, antwoordde hij ontkennend. Daarop gaf ik aan niet naar het ziekenhuis te gaan, omdat ik anders het bezoek van mijn schoonvader, die in Thailand woont en een weekje inNederland was, zou missen. Na een minuut of vijf werd mij gevraagd of ik mijn bezoek op een andere dag wilde ontvangen. Ik vond het heel raar dat zomaar binnen vijf minuten geregeld kon worden dat het bezoek verzet kon worden. Alsmijn vriendin op bezoek wil komen, moet zij ’s morgens vroeg bellen omdat er maar beperkt ruimte is. Nu kon het zomaar in een paar minuutjes worden geregeld. Omdat ik er zeker van wilde zijn mijn schoonvader te zien, ben ik niet ophet aanbod ingegaan. Ik ben blij dat ik mijn schoonvader destijds heb gezien. Vorige week ben ik alsnog naar het ziekenhuis gegaan. Dat was overigens wel zo’n vier maanden later dan de aanvankelijk beoogde datum.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager op 10 oktober 2001 in het ziekenhuis werd verwacht voor een medisch consult. De inrichting had deze afspraak voor hem gemaakt en het vervoer geregeld. Klager kreeg om veiligheidsredenen eerst in de ochtend van10 oktober 2001 te horen dat hij naar het ziekenhuis zou worden getransporteerd. Eveneens staat vast dat klager op diezelfde dag bezoek verwachtte van zijn in Thailand woonachtige schoonvader, die alleen die week in Nederland was.

Voor de beroepscommissie is, gelet op het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk geworden dat klager in de ochtend van 10 oktober 2001, nadat hij was geconfronteerd met de mededeling dat hij op transport kon naar hetziekenhuis, het aanbod heeft gekregen zijn bezoek te verzetten. Dat de dienstgeleider en de bezoekcoördinator in ongeveer vijf minuten hebben kunnen vaststellen dat het verschuiven van het bezoekmoment mogelijk was, komt deberoepscommissie, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval en de spoed die geboden was, niet onaannemelijk voor. Voor de beroepscomissie is eveneens aannemelijk geworden dat klager heeft geweigerd zijn bezoek te verzettenen hij er, welbewust, voor heeft gekozen niet naar het ziekenhuis te gaan.

De beroepscommissie heeft er begrip voor dat klager er veel aan gelegen was om zijn schoonvader te ontmoeten. Dit laat onverlet dat de beslissing van de directeur om klager bij wijze van disciplinaiere straf de door de inrichtinggemaakte onkosten voor het vervoer naar het ziekenhuis in rekening te brengen niet in strijd is met de wet en, tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroepvan de directeur zal dan ook gegrond en klagers beklag alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 21 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven