Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2936/GV, 18 oktober 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-10-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2936/GV

betreft: [klager] datum: 18 oktober 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Malewicz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 september 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De persoonlijke aanwezigheid van klager is nodig om het in acute nood verkerende familiebedrijf te redden. Het verzoek is afgewezen, omdat klager in de periode dat hij geschorst was voldoende gelegenheid had om de waarneming van zijn bedrijfsvoering te
regelen. Het is van groot belang dat klager zelf alle contacten onderhoudt. In de komende periode, die cruciaal is voor het voortbestaan van het bedrijf, is het essentieel om nieuwe contracten af te sluiten. Klager is met zijn netwerk, kennis en
contacten op dit gebied onvervangbaar. In de handel waar het bedrijf zich mee bezig houdt, de in- en verkoop van planten, is een vertrouwensband met de koper van groot belang. Klager heeft door de jaren heen een persoonlijke band met veel kopers
opgebouwd. Deze kopers zullen alleen met klager zelf zaken willen doen. De suggestie dat iemand anders de werkzaamheden van klager kan waarnemen berust dan ook op een irreële voorstelling van zaken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) geeft nauwelijks ruimte voor strafonderbreking, tenzij zeer duidelijk aangetoond kan worden dat persoonlijke aanwezigheid dringend gewenst is en dat derden en/of zaakwaarnemers de
belangen niet waar kunnen of hadden kunnen waarnemen. In klagers geval was deze mogelijkheid aanwezig vooral omdat het OM klager in een eerder stadium een schorsing toekende. Klager had tijdens deze schorsing zaken kunnen regelen, temeer daar ook toen
bekend was welke problematiek zou kunnen ontstaan. Kennelijk heeft klager dat toen niet gedaan. Klager is in de inrichting medegedeeld dat hij zijn zaken mogelijk nog op een andere wijze zou kunnen regelen. Hij is gewezen op de mogelijkheid van
zakenbezoeken. Klager heeft voldoende mogelijkheden gehad om zijn zaken te regelen en voert onvoldoende argumenten aan die opnieuw een onderbreking rechtvaardigen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het multidisciplinair overleg van de inrichting heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. De vrijhedencommissie van de inrichting heeft negatief geadviseerd en heeft laten weten dat zij de mening deelt van het
Openbaar
Ministerie (OM) dat klager tijdens zijn schorsing de gelegenheid heeft gehad om een zaakwaarnemer te vinden. Er zijn ook andere opties zoals zakenbezoek.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Klager is een forse vrijheidsstraf opgelegd. De doelmatigheid van de straf wordt ondermijnd wanneer deze voor de betrekkelijk lange periode van drie maanden wordt
onderbroken. Ten aanzien van het belang dat door klager wordt gesteld, kan worden opgemerkt dat hij in weerwil van het standpunt van het OM, in afwachting van de behandeling van zijn zaak in Nederland van 2 november 2010 tot 5 april 2011 geschorst is
geweest. In deze periode heeft hij voldoende gelegenheid gehad om de waarneming van zijn bedrijfsvoering te regelen. Daar komt bij dat klager thans nog ruim twee jaren van de opgelegde straf dient uit te zitten. Niet in te zien valt hoe de aangevraagde
strafonderbreking continuïteit voor de verdere toekomst zou kunnen waarborgen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens overtreden van de Opiumwet. Hij is in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) vanuit Duitsland naar Nederland overgebracht. Klagers einddatum valt op
of
omstreeks 18 oktober 2013.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij dient dan onder meer te worden aangetoond dat de persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk
is. De beroepscommissie acht die dringende omstandigheden en evenmin de noodzaak aannemelijk geworden. De beroepscommissie wijst hierbij op de omstandigheid dat klager tijdens zijn eerder verleende schorsing vervanging had kunnen regelen. Nu ook niet
is
gebleken van andere bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot strafonderbreking is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk
kan
worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L.Vis-van Alff, secretaris, op 18 oktober 2011

secretaris voorzitter

Naar boven