nummer: 11/2202/GM
betreft: [klager] datum: 30 september 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum (DC) Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 juni 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
De beroepscommissie hield zitting op 16 september 2011 in de penitentiaire inrichtingen Vught. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden
aan het DC is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 4 maart 2011, betreft het feit dat klager toen hem een disciplinaire straf van in totaal tien dagen opsluiting in een strafcel was opgelegd, hij desgevraagd geen
rustgevende medicatie heeft gekregen.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij al langere tijd Oxazepam voorgeschreven krijgt en hij het er niet mee eens is dat het wordt afgebouwd. Hij is nooit bezocht door iemand van de medische dienst.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
In beroep kan er geen nadere toelichting meer worden gegeven omdat klager is overgeplaatst en er geen dossier meer van hem is. Tegenover de medisch adviseur is aangegeven dat klager naar aanleiding van zijn verzoek om bemiddeling is opgeroepen om een
bemiddelingspoging te doen. Hij weigerde te komen. Vervolgens werd hij bezocht door een verpleegkundige van de medische dienst, maar klager wilde haar niet spreken en niet naar haar luisteren.
3. De beoordeling
De beroepscommissie komt op basis van de stukken, waaronder de medische rapportage, tot het oordeel dat klager na zijn plaatsing in een strafcel regelmatig is gezien door de medische dienst. Klager was bij die gelegenheden boos en wilde niet praten.
Niet is gebleken dat klager om medicatie gevraagd zou hebben welke hem ten onrechte geweigerd zou zijn. Ook overigens is niet gebleken dat de medische dienst ten aanzien van klager onjuist gehandeld zou hebben of te kort zou zijn geschoten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, C.J. Ruissen en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 30 september 2011
secretaris voorzitter