nummer: 01/1489/TP
betreft: [klager] datum: 4 maart 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 8 augustus 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend doormr. N.A. Heidanus, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 21 juli 2001 verlengd tot en met 18 oktober 2001.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 26 juli 2000. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Scheveningen te Den Haag.
De Minister heeft bij beschikking van 15 maart 2001 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroepnog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 7 augustus 2001 de beslissing van de Minister ontvangen ter verlenging van de passantentermijn van 22 april 2001 tot en met 20 juli 2001. De bestreden beslissing isals bijlage bijgevoegd. Nu op de bijgevoegde bestreden beslissing als verlengingsperiode wordt vermeld 21 juli 2001 tot en met 18 oktober 2001, gaat de beroepscommissie ervan uit dat het beroep van de raadsman zich richt tegenlaatst genoemde verlengingstermijn, en de andere periode op een misslag in het beroepschrift berust.
Klager gaat niet akkoord met het feit dat hij zo lang op plaatsing in een tbs-kliniek moet wachten. Als de bestreden beslissing ten uitvoer zal worden gelegd, bedraagt zijn wachttijd al 15 maanden en klager is van mening dat deMinister meer dan genoeg tijd heeft gehad om de wachttijden te verkorten. Verzocht wordt om de beslissing te vernietigen op formele en op materiële gronden met toekenning van de gebruikelijke schadevergoeding.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet tijdig is gehoord en de beslissing niet tijdig is meegedeeld.
Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden in een h.v.b.
Gelet op de duur van de passantentermijn is aan klager een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan. Tot op heden is nog geen reactie van klager hierop ontvangen. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager, die op eengewone afdeling van het h.v.b. verblijft, af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten ineen tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaringd.d. 24 september 2001 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt. Derhalve wordt het beroep materieel ongegrond geacht.
4. De beoordeling
Klager is op 1 augustus 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 21 juli 2001 is verstreken. Bij brief van 1 augustus 2001 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,--.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.
Uit de medische verklaring d.d. 24 september 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Haag blijkt dat bij klager geen sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin. In strikt medisch/psychiatrische zinondervindt klager geen overmatige nadelige gevolgen van verlenging van de passantentermijn.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in Veldzicht dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,-- en
b) € 600,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een huis van bewaring 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 maart 2002.
secretaris voorzitter