Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2934/GB, 30 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/2934/GB

Betreft: [klager] datum: 30 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.A.S.E. Maandag, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 september 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een basis penitentiair programma (b.p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 14 maart 2008 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is op onjuiste gronden genomen, onvoldoende gemotiveerd en er is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. De Rechtbank Dordrecht heeft de v.i.-datum vastgesteld op 7 juni 2011. Het uitstel van de v.i. is reeds ingegaan
en
wordt niet aansluitend aan de vervolgvonnissen ten uitvoer gelegd. Bij beslissing van 5 september 2011 is besloten om klager met ingang van 27 september 2011 te laten deelnemen aan een b.p.p. Klager mocht erop vertrouwen dat hij mocht deelnemen aan een
b.p.p., temeer nu er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de afwijzende beslissing zouden kunnen dragen. Het is onjuist dat klager is heengezonden voor de nieuwe zaak. De rechter-commissaris heeft de vordering tot inbewaringstelling
afgewezen wegens onvoldoende ernstige bezwaren. Klager werd onmiddellijk in vrijheid gesteld. Het hoger beroep hiertegen is gegrond verklaard. Klager heeft zich voor de gevangenhouding voor de duur van veertien dagen gemeld bij de politie en heeft zijn
voorarrest ondergaan. Daarna is klager formeel in vrijheidgesteld voor deze verdenking. Tot op heden is er geen dagvaarding uitgebracht en klager ontkent iedere betrokkenheid bij deze verdenking.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 14 maart 2008 in detentie wegens een aantal bedrijfsinbraken en een overval op een supermarkt. De vrijheidsstraf die hij opgelegd had gekregen bedroeg vier jaren en zes maanden. Op 13 augustus 2010 is klager geplaatst in een zeer
beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en op 23 november 2010 is klager gestart met een penitentiair programma (p.p.). Een ambulante behandeling bij een GGZ-instelling was onderdeel van dit programma. Op 14 december 2010 is klager in het
opsporingsregister geplaatst wegens onttrekking aan zijn p.p. Klager is tijdens het weekendverlof van 6 november 2011 aangehouden wegens verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Hij heeft drie dagen op een politiebureau verbleven en is
heengezonden met een dagvaarding. Hij moest zich tevens melden bij het huis van bewaring locatie Noordsingel. Klager heeft dit niet gedaan en hij heeft zich van 14 december 2010 tot 12 januari 2011, de datum waarop hij opnieuw is aangehouden,
onttrokken
aan zijn detentie. Verwezen wordt naar de ‘v.i.-gegevens’ van klager. Onder het kopje insluitingtitels staat de code vermeld voor voortvluchtig. Er had nooit een positieve beslissing voor deelname aan een b.p.p. genomen mogen worden. Klager heeft de
vrijheidsstraf van vier jaren en zes maanden ondergaan. Thans is hij gedetineerd wegens de tenuitvoerlegging van vier maanden gevangenisstraf. Klager heeft nog een zogenoemd Terwee-vonnis, een subsidiaire hechtenis en uitstel van zijn v.i. te
ondergaan.
Uit de executievolgorde blijkt dat klagers uitstel/afstel pas ingaat op 23 oktober 2011. Het is volstrekt onjuist om het uitstel van de v.i. in een b.p.p. op het huisadres zonder elektronisch toezicht te ondergaan. In een b.p.p. heeft een gedetineerde
ongecontroleerde vrijheid en klager heeft laten zien dat hij hiermee niet kan omgaan.

4. De beoordeling
4.1. Op 5 september 2011 heeft de selectiefunctionaris besloten klager deel te laten nemen aan een b.p.p. Bij beslissing van 7 september 2011 is die beslissing die nog niet was geëffectueerd, komen te vervallen. De selectiefunctionaris heeft daarbij
aangegeven dat de bestreden beslissing niet is genomen omdat nieuwe feiten bekend zijn geworden maar omdat bij de beslissing van 5 september 2011 niet alle gegevens zijn betrokken die op dat moment bekend waren. Hier is sprake van een ongelukkige gang
van zaken. Nu de beslissing van 5 september 2011 binnen een korte termijn is vervangen door de bestreden beslissing zullen daaraan echter geen gevolgen worden verbonden.

4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
De beroepscommissie acht het op basis van de stukken aannemelijk dat klager zich heeft onttrokken aan zijn detentie. Gezien artikel 7, tweede lid onder b, c en d, van de Pm oordeelt de beroepscommissie dat de op de onder 3.2. genoemde gronden
gebaseerde
beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 30 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven