nummer: 01/2190/JA
betreft: [klager] datum: 28 februari 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 5 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,
gericht tegen een uitspraak d.d. 26 oktober 2001 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [klager], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 februari 2002, gehouden in de j.j.i. Eikenstein te Zeist, is gehoord namens directeur mevrouw mr. [...], juridisch medewerker.
Hoewel klager op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering een klachtformulier uit te reiken.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Omdat in de inrichting veelvuldig beklag werd gedaan en ter beklagzitting bij herhaling bleek dat het beklag niet meer behandeld hoefde te worden, is in samenwerking met de commissie van toezicht de werkgroep Idéfix geformeerd, dieeen rapport heeft opgesteld ter terugdringing van het aantal klachten. Daarin is een procedure voor klachtbehandeling opgenomen. Vanuit pedagogisch oogpunt geldt als hoofdregel dat ingeval van een verzoek van een jeugdige om eenklachtformulier eerst zo snel mogelijk en op zo laag mogelijk niveau een gesprek plaats heeft, veelal tussen de mentor of een andere stm-er en de jeugdige. Indien men in dat gesprek niet tot een oplossing komt, worden binnen 24 uureen klachtformulier en een formulier voor het directiespreekuur uitgereikt. In verband met de beklagtermijn wordt de jeugdige uiterlijk binnen een week opgeroepen voor het directiespreekuur. De jeugdigen zijn van deze procedure opde hoogte.
In het geval van klager heeft een gesprek plaats gehad, waarin klager bij zijn mentor de indruk heeft gewekt dat alles was opgelost. Klager heeft ook niet meer gevraagd om een klachtformulier. Desgevraagd wordt bevestigd dat dementor klager niet expliciet heeft gevraagd of hij al dan niet bleef bij zijn verzoek om een klachtformulier. De inrichting is, anders dan de beklagcommissie, van oordeel dat mag worden afgegaan op de door klager gevestigde indrukdat hij tevreden was met de uitkomst van het gesprek en dat in een dergelijk geval niet nog gevraagd hoeft te worden of betrokkene al dan niet afziet van een klachtformulier.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klagers verzoek d.d. 4 september 2001 tot verstrekking van een klachtformulier is niet gehonoreerd, waarna klager zonder gebruikmaking van een formulier schriftelijk beklag heeft gedaan terzake van zijn gedwongen verblijf op zijnkamer, het niet met de groep mogen luchten, de uitvoering van een schrijfopdracht, alsmede de weigering hem een klachtformulier en/of formulier voor het directiespreekuur te verstrekken. Tegen de beslissing van de beklagcommissie oplaatstgenoemd onderdeel is het beroep gericht.
Artikel 65, derde lid, Bjj bepaalt dat de directeur zorg draagt dat een jeugdige die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
Vast staat dat de inrichting voor het doen van beklag klachtformulieren beschikbaar heeft en dat het haar beleid is eerst een formulier uit te reiken na een gesprek tussen een sociotherapeutisch medewerker en de jeugdige, indien datgesprek niet tot tevredenheid van de jeugdige heeft geleid. Aldus heeft de inrichting in haar rapport Idéfix een bemiddelingsprocedure ontwikkeld naast de bemiddelingsprocedure ex hoofdstuk XII van de Bjj.
Aannemelijk geworden is dat naar aanleiding van klagers verzoek om een klachtformulier een gesprek heeft plaats gehad tussen klager en zijn mentor en dat de mentor op grond van zijn indruk van dat gesprek heeft geconcludeerd datklager afzag van zijn beklag.
De stelling van de directeur dat blijkens onderdeel 20 van de Memorie van Toelichting bij de Bjj het beklagrecht zijn waarde met name zal bewijzen, indien voor de betrokkenen wezenlijke en niet op andere wijze oplosbare kwesties aande orde worden gesteld, alsmede uitgangspunt dient te zijn dat in de inrichting zaken zo snel mogelijk en op zo laag mogelijk niveau worden afgedaan, laat echter onverlet dat ingevolge voornoemd wetsartikel een jeugdige die beklagwenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld. Gelet op het inrichtingsbeleid terzake van het gebruik van formulieren voor beklag dient een jeugdige die daarom verzoekt zo spoedig mogelijk eenklachtformulier uitgereikt te krijgen. Daaraan staat niet in de weg dat vanuit pedagogisch oogpunt aan de uitreiking van dit formulier een gesprek met een sociotherapeutisch medewerker kan worden verbonden ten behoeve van eenmogelijk snellere en adequatere oplossing van de zaak, waarover de jeugdige beklag wil doen. In dat gesprek is er gelegenheid de aspirant-klager te vragen of hij blijft bij zijn wens beklag te doen, dan wel of hij bij geblekentevredenheid zijnerzijds bereid is het beklag niet te doen dan wel in te trekken.
Nu in het geval van klager ondanks zijn verzoek daartoe niet zo spoedig mogelijk een klachtformulier is verstrekt en de mentor niet de vanuit pedagogisch oogpunt noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht klagers (kennelijke)volharding in zijn wens tot beklag na te vragen, heeft de beklagcommissie naar het oordeel van de beroepscommissie met juistheid op het beklag beslist. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.C Bartels, voorzitter, mr. F.G.A. ten Siethoff en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op28 februari 2002.
secretaris voorzitter