nummer: 01/1519/TP
betreft: [klager] datum: 4 maart 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 15 augustus 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[klager], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. C. Janse om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 29 juli 2001 verlengd tot 27 oktober 2001.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 10 oktober 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 november 2000. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Zwaag te Hoorn.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 14 mei 2001 besloten tot plaatsing van klager in de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek). Klager is op 16 augustus 2001 in die inrichting geplaatst.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn. De beslissing tot verlenging is te laat aan klager meegedeeld bij brief van 6 augustus 2001, terwijl dezeaan klager is uitgereikt op 9 augustus 2001. Bovendien is klager niet tijdig gehoord op 30 juli 2001. Dit is in strijd met de artikelen 52 (lees: 53, beroepscommissie) en 54 van de Bvt. De verlengingsbeslissing d.d. 6 augustus 2001kan derhalve niet in stand blijven en dient te worden vernietigd met toekenning van een tegemoetkoming aan klager. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat ook de voorgaande verlengingsbeslissing op formele grondenis vernietigd. Het heeft er alle schijn van dat een behoorlijke procedurele gang van zaken bij verlenging van de passantentermijn geen hoge prioriteit heeft. Een dergelijke handelwijze is voor de betrokken tbs-gestelde echter vaakeen bron van irritatie en frustratie.
Gelet op zijn v.i.-datum verblijft klager al negen maanden te lang in een h.v.b. Deze wachttijd werkt niet motiverend voor zijn toekomstige behandeling, die gericht is op een goede terugkeer in de maatschappij.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is niet tijdig, namelijk op 30 juli 2001, gehoord. Het hoorverslag dateert eveneens van 30 juli 2001. De verlengingsbeslissing is niet tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 6 augustus2001, welke blijkens de advocaat van klager eerst op 9 augustus 2001 aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klagernegen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verbleef op een gewone afdeling van het h.v.b. Nietis gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 18 september 2001 was klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt.
4. De beoordeling
Klager is op 30 juli 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 29 juli 2001 is verstreken. Bij brief d.d. 6 augustus 2001 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,-.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet eerder dan 16 augustus 2001 is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden datde Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen vanklager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan. In augustus 2001 bedroeg de gemiddelde passantentijd 254 dagen.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (negen maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moest worden geacht.
Uit de medische verklaring d.d. 18 september 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Alkmaar (FPD) te Alkmaar blijkt dat er vooralsnog geen aanleiding is om te veronderstellen dat de psychische conditie van klager ten tijde vande bestreden beslissing van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 29 juli 2001 tot 16 augustus 2001, de datum van plaatsing in de Pompekliniek. Nu de bestreden beslissing d.d. 6 augustus 2001 op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassingvan het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klagerin een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 29 juli 2001 tot 16 augustus 2001.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 4 maart 2002.
secretaris voorzitter