Nummer: 11/1213/GB
Betreft: [klager] datum: 12 september 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Oude Breuil, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een op 14 april 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek haar te plaatsen op de Forensisch Psychiatrisch Afdeling (FPA) te Warnsveld ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klaagster is sedert 28 oktober 2010 gedetineerd. Zij verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie Zwolle Zuid 1.
3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
De eerste reden waarom de selectiefunctionaris het bezwaar ongegrond heeft verklaard is erin gelegen dat er geen psychische noodzaak bestaat klaagster over te plaatsten naar de FPA. Dat is afgeleid uit het feit dat klaagster nimmer is overgeplaatst
naar
een PPC of een Extra Zorg Voorziening (EZV). Dat dit niet is gebeurd, is omdat dit geen verschil zou hebben gemaakt. Ook binnen het PPC of de EZV was men niet in staat klaagster de noodzakelijke hulp te bieden. Binnen deze afdeling zou klaagster dus
net
als op een reguliere afdeling 23 uur per dag op cel moeten blijven. Nadat duidelijk werd dat de selectiefunctionaris klaagster niet wilde plaatsen in een FPA, is klaagster bij wijze van noodgreep alsnog overgeplaatst naar het PPC. Dit biedt echter
absoluut geen oplossing en klaagster krijgt nog steeds geen adequate psychische hulp. Dat er sprake is van een psychische noodzaak, mag evident blijken uit het dossier van klaagster.
De redenering dat indien de Officier van Justitie van mening is dat de plaatsing in een FPA noodzakelijk is, hij het voorarrest van klaagster dient te schorsen, is er uitsluitend op gericht verantwoordelijkheid af te schuiven. Klaagster wenst niet in
een dergelijke tweestrijd terecht te komen en wenst dat de aangewezen persoon voor overplaatsing, de selectiefunctionaris, verantwoordelijkheid neemt. Zowel de Officier van Justitie als de vestigingsdirecteur staat achter de plaatsing.
De selectiefunctionaris stelt verder dat een gedetineerde die in voorarrest verblijft wegens de mate van beveiliging niet in een FPA kan worden geplaatst. Gelet op de absolute noodzaak klaagster daar te plaatsen is met de FPA kortgesloten dat er
voorzieningen zouden worden getroffen waardoor er voor klaagster een afdoende niveau van beveiliging zou kunnen worden geboden. Verder biedt artikel 15, vijfde lid, van de Pbw wel degelijk de mogelijkheid een gedetineerde, ook een gedetineerde die in
voorarrest verblijft, in een FPA te plaatsen.
Tot slot wordt aangegeven dat er een contra-indicatie zou zijn voor plaatsing van klaagster in een FPA. Zo dienen er over klaagster nog persoonlijkheidsonderzoeken door het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP) te
worden uitgebracht. Die stelling is correct, maar niet te begrijpen is waarom een opname in een FPA dan contra-geïndiceerd zou zijn.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanuit het Justitieel Medisch Centrum is klaagster overgebracht naar de p.i. Zwolle. Er was geen sprake meer van een crisis. Zij is dan ook geplaatst op een reguliere h.v.b.-afdeling. Een spoedopname PPC was niet geïndiceerd en klaagster is door de
vestigingsdirecteur ook niet op een EZV geplaatst. Blijkbaar was de noodzakelijke psychische hulp niet zodanig dat een spoed- dan wel voorrangsplaatsing moest worden gerealiseerd.
Klaagster kon deelnemen aan het reguliere dagprogramma en hoefde geen 23 uur op cel te verblijven.
Op 20 januari 2011 is klaagster ter selectie aangeboden voor plaatsing in het PPC. Hierop is positief beslist. Pas op 23 februari 2011 is klaagster overgeplaatst. Gedragsmatig waren er geen aanwijzingen voor detentieongeschiktheid dan wel beperkte
detentiegeschiktheid. Er was geen sprake van een individueel programma dan wel van een plaatsing in een isoleercel. De selectiefunctionaris heeft contact gehad met de Forensische Observatie Afdeling, zij waren bereid klaagster per direct op te nemen.
Het voorstel is besproken met de psycholoog van de p.i. Zwolle, maar die weigerde hieraan mee te werken en stond erop dat klaagster werd geplaatst in de FPA Warnsveld.
De Officier van Justitie wilde geen gebruik maken van zijn mogelijkheid om schorsing te verlenen. Uit contact is gebleken dat de reden voor deze weigering is gelegen in de maatschappelijke onrust die dit teweeg zou kunnen brengen, dit gezien de impact
die het delict teweeg heeft gebracht. Daarnaast heeft klaagster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van het indienen van een schorsingsverzoek. Het is niet de intentie geweest de verantwoordelijkheid af te schuiven, maar om andere mogelijkheden
aan
te dragen aangezien een plaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw niet mogelijk was.
Een FPA is geen gesloten kliniek en er is geen extra beveiliging rond de gebouwen aangebracht, dit in tegenstelling tot een FPK. Landelijk zijn met het Openbaar Ministerie afspraken gemaakt dat preventieve en afgestrafte gedetineerden met een straf van
meer dan 18 maanden uitsluitend geplaatst kunnen worden in een FPK dan wel een kliniek met een gelijkwaardig beveiligingsniveau. Ongeacht dat de FPA Warnsveld de toezegging heeft gedaan aan klaagster geen vrijheden te verlenen, is dit onvoldoende
waarborg om een onttrekking te voorkomen.
De Officier van Justitie heeft laten weten dat een dubbelrapportage wordt aangevraagd en onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Deze onderzoeken zijn gericht om klaagster te plaatsen binnen een justitieel behandelkader, geformaliseerd in een
gerechtelijke uitspraak.
De overwegingen van de selectiefunctionaris zijn aldus samengevat: de zwaarte en ernst van het gruwelijke delict, het bevorderen van een juiste rechtsgang, recidive, onduidelijkheid omtrent middelengebruik, klaagsters verleden als p.i.w.-ster, het
verblijf van klaagster op een reguliere cel in plaats van een voorstel plaatsing PPC, een overplaatsingsverzoek voor het PPC zonder dat werd gesproken van een GGZ-plaatsing, de weigering van de psycholoog om van andere mogelijkheden gebruik te maken en
het beleid omtrent plaatsing van preventief gehechten.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw kan in geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van een gedetineerde, de selectiefunctionaris bepalen dat de gedetineerde naar een psychiatrisch
ziekenhuis
als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen zal worden overgebracht.
4.2. In de toelichting op dit artikel staat onder meer het volgende geschreven (voor zover hier van belang):
“Artikel 15, vijfde lid, van de wet biedt de mogelijkheid gedurende de detentie een (tijdelijke) plaatsing van een gedetineerde in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ), een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) of een psychiatrische afdeling
van een algemeen ziekenhuis (PAAZ) te realiseren. Artikel 15, vijfde lid, van de wet geldt ook voor voorlopig gehechten. Toepassing van artikel 15, vijfde lid, van de wet is bedoeld voor de gedetineerde:
- bij wie sprake is van een (dreigende) psychiatrische decompensatie dan wel absolute ongeschiktheid voor een detentiesituatie als gevolg van psychiatrische stoornissen, dan wel een psychiatrische aandoening waarvoor klinische behandeling is
aangewezen;”
4.3. De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken valt af te leiden dat bij klaagster geen sprake was van aanwijzingen die duidden op detentieongeschiktheid dan wel beperkte detentiegeschiktheid. Zij nam deel aan het reguliere dagprogramma van
het huis van bewaring en verbleef daar op een gewone verblijfsafdeling.
Derhalve is niet gebleken van een indicatie als vermeld in artikel 15, vijfde lid, van de Pbw op grond waarvan klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis diende te worden geplaatst. Daarbij komt dat de Officier van Justitie die, indien hij/zij van
mening
zou zijn dat plaatsing op een FPA geïndiceerd was, klaagsters voorlopige hechtenis had kunnen schorsen voor opname op een FPA en van die mogelijkheid geen gebruik heeft willen maken in verband met de maatschappelijke onrust die klaagsters opname op een
FPA te weeg had kunnen brengen nu klaagster wordt verdacht van een zeer ernstig levensdelict. Voorts heeft klaagster zelf ook niet verzocht om schorsing van haar voorlopige hechtenis voor opname op een FPA.
Overigens verblijft klaagster thans in een PPC en heeft de Officier van Justitie om opname van klaagster voor observatie en onderzoek in het PBC verzocht.
4.4. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 september 2011
secretaris voorzitter