Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0036/TR, 23 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/36/TR

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.A.G.M. Landerloo, namens

[...], verder te noemen klaagster,

tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw, en namens de Staatssecretaris, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft bepaald dat klaagster niet na tenuitvoerlegging van éénderde van de haar opgelegde gevangenisstraf wordt geplaatst op de wachtlijst voor plaatsing in een tbs-inrichting, maar vanaf de v.i.-datum en aansluitende aanvang van
haar
tbs op 10 maart 2014.

2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 15 april 2009 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Deze uitspraak is op 5 oktober 2010 onherroepelijk geworden. Op 9 november 2010 had klaagster éénderde van haar straf uitgezeten. De datum van vervroegde invrijheidstelling van klaagster én aansluitende aanvang van haar tbs is 10 maart 2014.

3. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is van mening dat de afschaffing van de Fokkensregeling op 4 augustus 2010 niet maakt dat zij niet meer in aanmerking komt voor toepassing van deze regeling, aangezien het arrest
waarbij zij in hoger beroep is veroordeeld, dateert van vóór de wetswijziging, te weten 15 april 2009. De datum van onherroepelijk worden van dat arrest na 4 augustus 2010, met de verwerping van het cassatieberoep, is niet doorslaggevend. Klaagster
verwijst naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie van 20 oktober 2010 met nummer 10/679/TR.
Voorts is met het arrest van 15 april 2009 bij klaagster het vertrouwen gewekt dat zij na ommekomst van éénderde van de aan haar opgelegde gevangenisstraf in aanmerking zou komen voor plaatsing op de wachtlijst. Het vertrouwensbeginsel wordt geschonden
door afschaffing van de Fokkensregeling op een willekeurig moment waardoor klaagster bijna drieëneenhalf jaar langer in detentie dient te verblijven. Klaagster moet erop kunnen vertrouwen dat een wetswijziging ten aanzien van de tenuitvoerlegging van
een sanctie ten tijde van de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde sacties niet wordt toegepast. Het hof heeft zich er bij de strafoplegging in hoger beroep van vergewist dat klaagster na eenderde van de straf op de wachtlijst voor de TBS zou worden
geplaatst. Klaagster verwijst naar een uitspraak van het hof Arnhem van 29 november 2010 (LJN BO5301) waaruit naar voren komt dat het hof niet wil dat een veroordeelde in een verslechterde positie terechtkomt door de afschaffing van de Fokkensregeling.
Ook klaagsters zaak is door het Hof te Arnhem behandeld.
De bestreden beslissing is tevens in strijd met het formele en materiële rechtszekerheidsbeginsel - nu het geldend recht moet worden toegepast en besluiten niet met terugwerkende kracht mogen worden gewijzigd ten nadele van burgers - en met het
gelijkheidsbeginsel. Klaagster verwijst naar het advies van de Raad van 2 februari 2010 over de afschaffing van de Fokkensregeling, waarin de Raad wijst op het belang van overgangsrecht. Door de afschaffing van de Fokkensregeling krijgt klager te maken
met een onvoorziene strafverzwaring, hetgeen in strijd is met artikel 5 en 7 van het EVRM, nu klaagster wordt geconfronteerd met een veel zwaardere straf dan op haar van toepassing was op het moment dat zij de strafbare feiten pleegde. Klaagster
verwijst naar de uitspraak van het EHRM in de zaak M. tegen Duitsland van 17 december 2009 (application no. 19359/04).

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De Fokkensregeling is afgeschaft bij besluit van 24 juli 2010. Dit besluit is op 3 augustus 2010 gepubliceerd in Staatsblad 2010, 312 en op 4 augustus 2010 in
werking getreden. Krachtens artikel III van het besluit is de nieuwe regeling niet van toepassing op veroordeelden met een combinatievonnis, die zijn geplaatst in een tbs-inrichting nadat éénderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd.
De feitelijke uitvoering van de plaatsing is daarmee doorslaggevend voor de toepassing van het overgangsrecht. Op klaagster is het overgangsrecht niet van toepasssing. De Staatssecretaris wijst op de uitspraak van de beroepscommissie van 14 februari
2011 met nummer 10/2191/TR, waarin is bepaald dat de betrokkene in die zaak geen aanspraak kon maken op een vervroegde plaatsing aangezien voor 4 augustus 2010 nog geen éénderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer was gelegd. Van strijd met
het
vertrouwensbeginsel, het materiële rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Sinds de invoering van de Fokkensregeling in 1997 is de regeling vanwege capaciteitstekorten beperkt toegepast. Gedetineerden met een
combinatievonnis
konden er derhalve niet zonder meer vanuit gaan dat zij conform deze regeling geplaatst zouden worden. Van strijd met artikel 7 EVRM is evenmin sprake. Het gaat in casu niet om de strafoplegging, maar om de tenuitvoerlegging. Dit maakt een
onmiddellijke
werking van het wijzigingsbesluit mogelijk.

4. De beoordeling
Bij beslissing van 30 december 2010 heeft de Staatssecretaris ten aanzien van klaagster bepaald dat geen uitvoering wordt gegeven aan de in de artikelen 42 (oud) en 43 (oud) Pm neergelegde Fokkensregeling. Deze regeling hield in dat een tot
gevangenisstraf veroordeelde aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege was opgelegd (een zogeheten combinatievonnis) en wiens vrijheidsstraf voor éénderde ten uitvoer was gelegd, in beginsel werd
geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. De Fokkensregeling is bij Besluit van 24 juli 2010 afgeschaft. Dit besluit is op 3 augustus 2010 gepubliceerd in Staatsblad 2010, 312 en op 4 augustus 2010 in werking
getreden. Sindsdien komen veroordeelden met een combinatievonnis pas in aanmerking voor plaatsing in een tbs-inrichting indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf (in de regel tweederde) is ondergaan. Artikel III van het Besluit
bepaalt dat het Besluit geen gevolgen heeft voor veroordeelden die op het tijdstip waarop het in werking treedt, reeds zijn geplaatst nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.

Klaagster is bij arrest van het gerechtshof van 15 april 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en tbs met dwangverpleging. Dit arrest is op 5 oktober 2010 onherroepelijk geworden. Klaagster had op 9 november 2010 éénderde van de haar
opgelegde gevangensstraf uitgezeten, welk datum is gelegen ná de inwerkingtreding van voornoemd wijzigingsbesluit.
De beroepscommissie heeft onder meer in haar uitspraak van 14 februari 2011 (10/2191/TR) bepaald, dat geen aanspraak kan worden gemaakt op een vervroegde plaatsing als bedoeld in de Fokkensregeling indien vóór 4 augustus 2010 nog geen éénderde van de
gevangenisstraf ten uitvoer was gelegd.

Gelet op het voorgaande komt klaagster niet in aanmerking voor vervroegde plaatsing. Aan de omstandigheid dat het door het hof gewezen arrest dateert van vóór de afschaffing van de Fokkensregeling kan klaagster niet het recht op een dergelijke
plaatsing
ontlenen. Evenmin kon klaagster op grond van ’s hofs arrest aan de destijds geldende regelgeving het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenenen dat zij zonder meer na éénderde van haar gevangenisstraf te hebben uitgezeten in een tbs-inrichting zou worden
geplaatst. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat door de inhoud van het wijzigingsbesluit en de daaraan door de beroepscommissie in eerdere zaken gegeven uitleg de rechtszekerheid voldoende is gewaarborgd.

Het beroep op artikel 5 en 7 EVRM en de uitspraak van het EHRM van 17 december 2009 in de zaak M. tegen Duitsland (application no. 19359/04) kan klaagster evenmin baten. Het ging in die zaak om een door de Duitse rechter opgelegde Sicherungsverwahrung
(een vrijheidsbenemende veiligheidsmaatregel) waarvan de maximale duur van tien jaar ten tijde van de tenuitvoerlegging kwam te vervallen en klager ook na die tien jaar nog in detentie werd gehouden. Het EHRM oordeelde de toepassing van de nieuwe wet
op
de klager in strijd met artikel 7, eerste lid, van het EVRM, dat verbiedt dat een zwaardere straf wordt opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit daarop was gesteld. In de onderhavige zaak gaat het echter niet om een
verlenging van de duur van de opgelegde vrijheidsstraf of maatregel, maar om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf waarbij, anders dan voorheen, veroordeelden aan wie tevens terbeschikkingstelling is opgelegd niet kunnen profiteren van een
beperking van hun verblijf in de gevangenis door een eerdere tenuitvoerlegging van de opgelegde terbeschikkingstelling. In dit verband kan worden gewezen op § 121 van genoemd arrest van het EHRM waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de oplegging van
een straf of maatregel en de - buiten de reikwijdte van artikel 7 EVRM vallende - executie daarvan. Voorts is van belang dat door de afschaffing van de Fokkensregeling de detentie van klaagster niet langer duurt dan voor tot gevangenisstraf
veroordeelden zonder combinatievonnis, namelijk tweederde van de opgelegde gevangenisstraf.

Het voorgaande brengt mee dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. W.J. Schudel en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 23 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven