Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2590/GV, 30 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2590/GV

betreft: [klager] datum: 30 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.J. Delescen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 augustus 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De afwijzing is gebaseerd op de onterechte veronderstelling dat een te verlenen verlof niet rustig en ongestoord zal verlopen, of dat een verlof maatschappelijk onaanvaardbaar zal zijn. De twee specifieke momenten dat klager te laat van verlof is
teruggekeerd, betreffen de geboorte van klagers kind en de tragische dood door een geweldsmisdrijf van een neefje. Deze uitzonderlijke momenten maken het begrijpelijk dat klager destijds niet tijdig is teruggekeerd. Klager is gedetineerd in het kader
van executie van boetes. Hij heeft groot belang bij enkele dagen verlof omdat hij enkel op die manier in staat is om de nodige liquiditeit ter afbetaling van zijn schuld aan het CJIB te verschaffen. Het feit dat er nog een zaak in hoger beroep moet
voorkomen en klager thans onder een andere titel gedetineerd is, mag niet aan de gevraagde voorziening in de weg staan. Als klager voorlopig gehecht zou zijn, dan zou in deze fase zeker een schorsing te verwachten zijn. Het belang is evident. Indien
klager zijn restantschuld bij het CJIB niet kan aflossen, zal hij waarschijnlijk aanzienlijk langer gedetineerd blijven. Daarnaast is duidelijk dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep pas geruime tijd na klagers ontslagdatum te verwachten
is. Bovendien is klagers vader ernstig ziek. Hij zal waarschijnlijk niet meer zo lang te leven hebben.
Voorts wordt verwezen naar correspondentie van klager naar de directeur. Uit een bericht van het CJIB blijkt dat klager bij wijze van hoge uitzondering in de gelegenheid wordt gesteld tot een termijnbetaling van het verschuldigde bedrag ter voorkoming
van toepassing van lijfsdwang. Uiterlijk 20 september 2011 dient de eerste termijn door het CJIB ontvangen te zijn. De aanbetaling dient voor 2 september 2011 betaald te zijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen op grond van de weigeringsgronden genoemd in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Klager is driemaal ontvlucht geweest, waarvan tweemaal tijdens de huidige detentie. De eerste
onttrekking na verlofverlening dateert van 28 december 2004. Klager is toen op 18 maart 2005 gearresteerd en veroordeeld voor een nieuw delict (mishandeling). De tweede onttrekking vond plaats op 8 maart 2008 en duurde tot 28 april 2009. Toen is klager
niet teruggekeerd van incidenteel verlof. In voornoemde periode wordt klager verdacht van huiselijk geweld, flessentrekkerij, oplichting, verduistering, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voor een aantal van deze verdenkingen is
klager veroordeeld. De zaak van klager is uitvoerig belicht in de media, onder meer in het programma van Peter R. de Vries, misdaadverslaggever. De derde onttrekking betrof wederom het feit dat klager niet is teruggekeerd van incidenteel verlof. Hij
heeft zich toen onttrokken van 3 februari 2010 tot 19 februari 2010. Klager staat geregistreerd als veelpleger. Klager heeft zich in 2004 onttrokken aan een verplicht reclasseringscontact. Hij was namelijk geïndiceerd voor behandeling bij de Forensisch
Psychiatrische Polikliniek De Horst, maar hij heeft zich hier nimmer gemeld. Er is sprake van een hoog recidiverisico. Klager is bereid hier iets aan te doen, maar de Risc-onderzoeker schat in dat deze bereidheid is ingegeven door detentielast. Klager
heeft bij de voorwaardelijke invrijheidstelling naast de algemene de bijzondere voorwaarde opgelegd gekregen van toezicht van de reclassering. Voorts wordt inhoudelijk verwezen naar de bijgevoegde bijlagen. Er is onvoldoende vertrouwen in een goed
verloop van een verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Roermond heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en hierbij aangegeven dat indien klager de boetes daadwerkelijk zou betalen, de detentie aanmerkelijk wordt verkort. Voor klager is de tijd
aangebroken om aan te tonen dat hij met vrijheden kan omgaan.
De politie heeft geen bezwaar tegen het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, wegens oplichting c.q. flessentrekkerij. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Hij ondergaat thans vervangende hechtenis wegens aan hem opgelegde
schadevergoedingsmaatregelen. De voorlopige einddatum valt op of omstreeks 4 februari 2012.

Uit het dossier volgt dat klager zich driemaal, ook nog recent, heeft onttrokken aan zijn detentie. Tijdens deze onttrekkingen heeft klager nieuwe strafbare feiten gepleegd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse
contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de directeur, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Gezien het vooroverwogene kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle
in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en b van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 30 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven