Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1145/GB, 20 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:            17/1145/GB

 

Betreft:               [klager]                datum: 20 juli 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.W. Gijsberts, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 maart 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.W. Gijsberts, op 23 juni 2017 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.            De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing vanuit de terroristenafdeling (TA) naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek of de p.i. Almelo afgewezen.

 

2.            De feiten

Klager is sedert 23 mei 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de TA van p.i. Vught, waar een individueel regime geldt.

 

3.            De standpunten

3.1.        Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager valt niet binnen de doelgroep van de TA. Artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is niet zo rigide bedoeld als door de selectiefunctionaris wordt gesteld. Er is geen enkele aanwijzing dat klager het rechtsextremistische gedachtengoed uitdraagt of verheerlijkt. Klager is de enige verdachte in zijn strafzaak die niet actief heeft deelgenomen aan racistische groepsgesprekken. Het bevreemdt dan ook dat twee medeverdachten, ten aanzien van wie er wel sterke aanwijzingen zijn dat zij het rechtsextremistische gedachtengoed verheerlijken en actief uitdragen en die voor dezelfde feiten als klager zijn veroordeeld, niet in de TA zijn geplaatst. De raadsman heeft de advocaat-generaal gevraagd schriftelijk te bevestigen dat klager niet aan de racistische groepsgesprekken heeft deelgenomen. Hierop is geen reactie gekomen. Desgewenst kan de raadsman de beroepscommissie een uitdraai van de groepsgesprekken, die zich in het strafdossier bevindt, doen toekomen.

Uit het penitentiair dossier blijkt dat klager zich voorbeeldig gedraagt in de TA. Hij is correct richting het personeel en mijdt confrontaties met medegedetineerden. Hij wordt door het personeel gekenschetst als een volger en niet als een leider. Dat levert een risico op als hij te lang onder de invloedssfeer van zijn medeverdachten verblijft. Klager is ook gedetineerd tussen personen die zich hebben aangesloten bij terreurbeweging ‘Islamitische Staat’ en klager wordt door hen voortdurend bedreigd. Om zijn veiligheid binnen de inrichting te kunnen garanderen is klager meerdere malen in afzondering geplaatst in de afdeling voor beheers problematische gedetineerden (BPG). Het luchten geschiedt tegelijkertijd met geradicaliseerde moslims en het enige dat hen scheidt is een laag hek waar men desgewenst overheen kan klimmen. De bedreigingen aan het adres van klager en zijn familie zijn tot op heden niet gestopt.

De selectiefunctionaris stelt dat de in de TA verblijvende gedetineerden in ieder geval maandelijks worden besproken. Van een daadwerkelijke toetsing of het voortduren van het verblijf in de TA nog is geïndiceerd, is niet gebleken. Dit blijkt zowel uit de beslissing van de selectiefunctionaris als uit het advies van de directeur: beiden noemen de verdenking van een terroristisch misdrijf als enige reden voor de (voortduring) van klagers verblijf in de TA.

De selectiefunctionaris heeft in zijn verweer op het beroep overwogen dat uitplaatsing op dit moment niet noodzakelijk is. Uit die overweging blijkt dat er een verkeerde maatstaf is aangelegd. De vraag is of de weigering klager over te plaatsen onredelijk of onbillijk is (RSJ 15 mei 2007, 07/0336/GB).

Artikel 20a van de Regeling staat er niet aan in de weg dat de selectiefunctionaris op grond van artikel 15 van de Pbw van de voor klager geïndiceerde bestemming kan afwijken op gronden gelegen in de persoon van de gedetineerde. Dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling geweest van de wetgever. Klager meent dat de selectiefunctionaris van de geïndiceerde bestemming had moeten afwijken op grond van zijn persoonlijke omstandigheden. In het bijzonder had de selectiefunctionaris in dat kader moeten meewegen:

- de bedreigingen aan het adres van klager en zijn familie;
- de onhoudbare situatie die in de TA in Vught is ontstaan in verband met de verschillende achtergronden van de gedetineerden;
- klagers goede gedrag binnen de inrichting;
- het ontbreken van aanwijzingen dat klager het rechtsextremistisch gedachtengoed verheerlijkt of uitdraagt;
- het feit dat klagers moeder in verband met haar gezondheid niet in staat is om hem in Vught te komen bezoeken. Klager spreekt alleen zijn vriendin.

De beslissing op bezwaar kan dan ook niet in stand blijven en het beroep dient gegrond te worden verklaard.

Klager heeft hier aan toegevoegd dat hij bij binnenkomst in de p.i. Vught eerst 75 dagen in de EBI heeft verbleven. Nadat een afdeling op de BPG was vrijgemaakt, heeft hij daar drie maanden verbleven met medeverdachten in zijn zaak. Er zijn vier medeverdachten waarvan er twee eerst in een PPC verbleven. Op een gegeven moment is hij geplaatst in afdeling 9f van de TA. Daar zat hij tussen de IS -strijders. Ze hadden veel indirect contact met elkaar, ze zongen dan liedjes over onthoofdingen en maakten mitrailleurgeluiden. Klager is in verband met zijn veiligheid geplaatst in afdeling c van de BPG. Dat is een zware afdeling waar je maar tweemaal per week mag douchen en je maar zes uur recreatie hebt. Hij heeft 101 dagen in het BPG- regime verbleven tot begin 2017. Er zijn vier luchtplekken bij de BPG waar een afgesloten hek omheen staat van ongeveer 1.80 cm hoog. Daaromheen bevindt zich een Heras -hek dat open kan. Vanuit de BPG is klager met zijn medeverdachten overgeplaatst naar afdeling 9h. Daar verbleven twee moslimvrouwen en daar is veel gedoe in de media over geweest. De bedreigingen begonnen toen weer. Klager maakt zich grote zorgen en heeft meermalen aan het afdelingshoofd en de directeur aangegeven dat hij zich onveilig voelt. Dat hij niet in beklag is gegaan tegen de afzondering komt omdat hij van die mogelijkheid niet op de hoogte was. Het is zijn eerste detentie. Desgevraagd geeft klager aan waaruit de bedreigingen richting zijn familie bestaan. Hij heeft thuis een vijver met koi -karpers en die zijn allemaal dood. Er is suiker in de benzinetank van de scooter van zijn vrouw gegooid. Er wordt etenswaar over de schutting gegooid voor de honden. Het directe verband is moeilijk te bewijzen voor klager. Medeverdachten hebben al aangifte gedaan. Een maand geleden was er een melding dat een moslimgedetineerde vrij zou komen en naar zijn familie zou gaan. Klager zal in de p.i. Almelo niet te maken hebben met gedetineerde Syrië -strijders.

3.2.        De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor het plegen van een terroristisch misdrijf. De uitspraak is nog niet onherroepelijk omdat klager hoger beroep heeft ingesteld. De voorlopige einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 23 mei 2019. De selectiefunctionaris verwijst naar artikel 20b van de Regeling en stelt dat uit informatie van het GRIP en het Openbaar Ministerie niet is gebleken dat plaatsing in een TA niet is geïndiceerd. Op grond van voornoemde regeling is klager dan ook geplaatst in de TA van de p.i. Vught. Klager heeft nog een strafrestant van meer dan twaalf maanden en komt, gelet op artikel 26a van de Regeling, thans nog niet in aanmerking voor uitplaatsing. Het centraliseren van gedetineerden die verdacht worden van of zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf brengt met zich mee dat daar ook mensen met (tegen)strijdige belangen bij elkaar kunnen worden geplaatst. Het is aan de directeur om hier een passende oplossing voor te vinden. In het geval van klager heeft de directeur besloten klager enige tijd “op een maatregel” in het BPG-regime te plaatsen. Klager verblijft inmiddels in een TA-afdeling waar hij geen fysiek contact heeft met gedetineerden met een moslimachtergrond. De in de TA verblijvende gedetineerden worden in ieder geval maandelijks besproken. Een uitplaatsing is op dit moment niet noodzakelijk.

 

4.            De beoordeling

4.1.        De TA is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2.        Artikel 20a van de Regeling luidt: “In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die: a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf; b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting; tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”

4.3.        Artikel 26a van de Regeling luidt: “Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b die een derde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij: a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering; b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting; c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”

4.4.        Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, opgelegd bij vonnis van 27 oktober 2016, wegens het plegen van een terroristisch misdrijf. Zijn voorlopige einddatum is vastgesteld op 23 mei 2019.

4.5.        De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing gebaseerd op de artikelen 20a en 26a van de Regeling. Genoemde bepalingen, afzonderlijk noch in samenhang gelezen, staan er in beginsel niet aan in de weg dat een gedetineerde die in de TA verblijft en in verband met de afwachting van het hoger beroep nog niet onherroepelijk tot een bepaalde vrijheidsstraf is veroordeeld, eerder kan worden uitgeplaatst dan op het in artikel 26a van de Regeling genoemde moment. Alleen in geval van de in artikel 26a, onder a, b en c, van de Regeling genoemde omstandigheden zou daarvan kunnen worden afgezien. Van die omstandigheden is in dit geval niet gebleken.

4.6.        De beroepscommissie overweegt dat de selectiefunctionaris bij het nemen van de bestreden beslissing onvoldoende inhoudelijk is ingegaan op klagers verzoek. Niet is gebleken dat de door klager aangevoerde bijzondere omstandigheden zijn meegewogen, waaronder de bedreigingen jegens klager en de om die reden opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering te ondergaan in de BPG en de herhaaldelijke verlenging van deze beslissing. Klager heeft onderbouwd aangevoerd dat hij zich niet veilig voelt in de TA. Dat zijn veiligheid onvoldoende kon worden gewaarborgd is wel gebleken, gelet op de periode die klager eind 2016 buiten de TA in afzondering heeft verbleven. Volgens klager duurt de bedreigende situatie onverminderd voort. De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris niet in stand kan blijven nu deze onvoldoende met redenen is omkleed. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

 

5.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 20 juli 2017

 

 

 

 

 

 

 

                secretaris            voorzitter
 

Naar boven