Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1111/GB, 28 juli 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/1111/GB

Betreft: [klager] datum: 28 juli 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 april 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, op 27 mei 2011 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot overplaatsing van klager naar de extra beveiligde inrichting (EBI) Unit 5 van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 19 mei 2009 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis BGG (beperkt gemeenschapsgeschikte gedetineerden) van de p.i. Vught. Op 11 april 2011 is hij, na een periode op de landelijke afzonderingsafdeling (LAA) te hebben
verbleven,
overgeplaatst naar de EBI Unit 5, waar een individueel regime geldt.

2.2. Bij uitspraak van 6 juni 2011, met nummer 11/1203/GA, van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Pbw, is het beroep van klager, gericht tegen de uitspraak van 11 april 2011 van de beklagcommissie bij de gevangenis BGG
betreffende de oplegging van een tweetal ordemaatregelen van afzondering gedurende één dag en een tweetal ordemaatregelen van afzondering gedurende veertien dagen welke ten uitvoer werden gelegd op de LAA, deels - wegens het feit dat klager niet is
gehoord voorafgaande aan de beslissingen - gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verblijft nu op de EBI. Daar heeft hij geen sociale contacten. Het GRIP-rapport bevat privacygevoelige informatie. Deze week is klager twee uur uit zijn cel geweest, voor zijn eigen veiligheid blijft hij op cel. Hij draait niet mee op de groep.
Klager staat bekend als verrader, omdat hij op 5 januari 2011 tegen de directeur heeft verteld dat een medegedetineerde vluchtplannen had. Klager zelf ontkent ten stelligste vluchtplannen te hebben gehad. Er is, buiten die ene informant die
onbetrouwbaar is, geen enkele onderbouwing voor de plaatsing op de EBI.
Klager geeft in verband met het gegeven dat hij in oktober 2010 nog ontvlucht is aan, dat het moeilijk is in te schatten of iemand na zes maanden veranderd is, maar dat hij nu echt een andere kijk op zaken heeft gekregen. Klager is en was eerlijk van
plan zijn detentie in de BGG uit te zitten, ook voor zijn gezin. De ontsnapping vanuit de Geerhorst was ook bedoeld om dichter bij zijn gezin te worden geplaatst. Hij verwachtte niet dat de poging daadwerkelijk zou lukken.
Er is één persoon geweest die over medegedetineerden van drie verschillende afdelingen en bovendien over personeelsleden informatie heeft weten te geven. Deze persoon - medegedetineerde S. - wenste in november al te worden overgeplaatst. Dat is toen
afgewezen. Inmiddels is S. plotseling toch overgeplaatst. Deze medegedetineerde staat inmiddels als onbetrouwbare informant te boek en heeft alles bij elkaar verzonnen.
Het verleden wordt klager zwaar aangerekend. Klager wil daarom uitdrukkelijk aangeven dat hij gedurende zijn ontvluchtingen geen delicten heeft gepleegd. Maatschappelijke onrust is er bovendien altijd. Dat is dan ook geen geldig argument. Klager geeft
aan erg te lijden onder het regime op de EBI. Hij wordt er wanhopig van.
Het GRIP-rapport dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de EBI-plaatsing bevat een aantal tegenstrijdigheden. Waarom zou klager een tip geven over een ophanden zijnde ontsnapping, als klager mee had willen ontsnappen? Waarom wordt klager wegens het
gevaar van ontsnapping nog in afzondering geplaatst, terwijl het GRIP-rapport aangeeft dat het plan toch al op losse schroeven stond. Het gesprek dat klager op 28 december 2010 zou hebben gevoerd is grond voor overplaatsing geweest, maar klager mocht
nadien tot medio januari 2011 nog gewoon deelnemen aan alle activiteiten. Dat zou niet logisch zijn in het geval men vreesde dat klager daadwerkelijk zou willen ontvluchten.
Voorts wordt aangegeven dat een groot aantal stukken ontbreekt. Er zijn geen schriftelijke mededelingen van onder meer van het gesprek van 28 december 2010, het gesprek van 8 januari 2011 en van de gevoerde telefoongesprekken. De overplaatsing naar de
EBI is dan ook onvoldoende onderbouwd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing, kort weergegeven, als volgt toegelicht.
Uit de beschikbare informatie bleek onder meer dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Klager ontvluchtte in 2010. Onderzoek wees uit dat sprake was van een goed doordacht plan met onder meer een tekening van het gebouw en van het
dak van de inrichting. Begin januari 2011 was sprake van aanwijzingen inzake ontvluchtingsvoornemens. Er werd een aantal zaken aangetroffen die zouden kunnen worden gebruikt bij een ontvluchting. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat klager voornemens
is
geweest te ontvluchten. Hij heeft aangegeven “zeker weg te willen en echt niet voornemens te zijn negen jaar en TBS te gaan uitzitten”. Klager had het plan al helemaal uitgedacht. Op 17 januari 2011 werd vastgesteld dat klager opvallend veel kleding
over elkaar droeg. Dat het uiteindelijk niet is gekomen tot uitvoering van het ontvluchtingsplan bleek een gevolg van het feit dat klager intern was overgeplaatst. Reden voor die overplaatsing was dat hij in december 2010 tegen een medegedetineerde zou
hebben gezegd “dat hij er wel tussenuit wilde gaan en dat het hem niet uitmaakte om bij iemand iets op de keel te zetten”. De betreffende medegedetineerde zou daar ook wel voor in zijn. Ook tijdens een eerdere detentie is klager met anderen ontvlucht,
dit was in 2003.
Klager is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf en TBS wegens ernstige delicten. Klager heeft hoger beroep aangetekend. In geval van ontvluchting zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, maatschappelijke onrust en een
geschokte
rechtsorde. Bovendien bestond er kans op het gebruik van geweld om de ontsnappingspoging te doen slagen.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Uit onderliggende stukken, onder meer het selectieadvies en de GRIP-rapportage, is gebleken van een ophanden zijnde ontvluchting en het aandeel van klager daarin. Voorts is gebleken dat klager in het verleden al meerdere malen ontvlucht is geweest -
waarvan de laatste keer in 2010 - en dat een ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico met zich mee zou brengen.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in
termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 28 juli 2011

secretaris voorzitter

Naar boven