nummer: 11/120/GA
betreft: [klager] datum: 18 juli 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.J.M. van den Brûle, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.J.M. van den Brûle, en [...] en [...], respectievelijk plaatsvervangend
vestigingsdirecteur
en juridisch medewerker bij de p.i. Alphen aan den Rijn.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
De directeur heeft na de behandeling ter zitting van de beroepscommissie schriftelijk aanvullende inlichtingen aan de beroepscommissie verstrekt. Die inlichtingen zijn ter kennisneming aan klager en zijn raadsvrouw gestuurd met de mogelijkheid om
daarop
schriftelijk te reageren binnen een door de beroepscommissie vastgestelde termijn. Klagers raadsvrouw heeft op 6 juli 2011 een nadere reactie aan de beroepscommissie gezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, en intrekking van de helft van het eerstvolgende verlof, wegens een positieve uitslag van een
urinecontrole op het gebruik van softdrugs.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
De standpunten van klager en van de directeur zijn ter zitting nader toegelicht. Daarvan is verslag opgemaakt, welk verslag aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur is gezonden.
Klagers raadsvrouw heeft naar aanleiding van de nadere inlichtingen van de directeur een schriftelijke reactie aan de beroepscommissie toegezonden.
3. De beoordeling
In beroep is een tweetal gronden aangevoerd waarom de bestreden beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en waarom het beklag tegen de beslissing van de directeur gegrond had moeten worden verklaard.
De eerste – namens klager aangevoerde – grond ziet op het ontbreken van een nadere schriftelijke onderbouwing van de uitslagen van de urinecontrole, zodat niet kan worden nagegaan of de urinecontrole is geschied in de wettelijk voorgeschreven vorm. De
beroepscommissie heeft de directeur uitdrukkelijk verzocht om toezending van de (officiële) uitslagen van de urinecontrole en het herhalingsonderzoek, nu die stukken zich niet in het procesdossier bevonden. De directeur heeft daarop – na de zitting –
de
door het laboratorium aan de inrichting gezonden melding van de uitslag van het herhalingsonderzoek aan de beroepscommissie toegezonden. De uitslag van het oorspronkelijke onderzoek ontbreekt. Nu namens klager is aangevoerd dat de uitslagen van het
onderzoek niet zozeer worden aangevochten als wel het feit dat niet kan worden gecontroleerd of de onderzoeken op juiste wijze hebben plaatsgevonden, kan in dit geval het ontbreken van de uitslag van het oorspronkelijke urineonderzoek niet leiden tot
een gegrondverklaring van het beklag. De bestreden disciplinaire straf is immers opgelegd naar aanleiding van de uitslag van het herhalingsonderzoek. Die uitslag geeft aan dat in klagers urine een THC-waarde van 64 is aangetroffen. Het aantreffen van
een dergelijke waarde rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige. Nu evenwel uit het verslag – waarin melding wordt gemaakt van de mededeling van de uitslag van het herhalingsonderzoek aan klager – niet blijkt
dat klager is gewezen op de mogelijkheid van een bevestigingsonderzoek en klager uitdrukkelijk ontkent dat hij op die mogelijkheid is gewezen, had aan klager, gelet op artikel 6, vierde lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen,
(nog) geen disciplinaire straf opgelegd mogen worden. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient daarom alsnog gegrond te worden verklaard.
Gelet op die gegrondverklaring kan de tweede namens klager aangevoerde grond, te weten dat de verhoogde THC-waarde zou voortkomen uit klagers verblijf in een meerpersoonscel met een softdrugs gebruikende medegedetineerde, buiten bespreking blijven bij
de beoordeling of het beklag al dan niet gegrond had moeten worden verklaard.
De beroepscommissie acht in dit geval geen termen aanwezig voor het vaststellen van een tegemoetkoming nu klager de aangetroffen THC-waarde niet bestrijdt en uit de door de directeur overgelegde inlichtingen voldoende aannemelijk wordt dat passief
meeroken niet kan leiden tot een THC-waarde zoals bij klager aangetroffen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 juli 2011
secretaris voorzitter