Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0218/GA, 11 juli 2011, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/218/GA

betreft: [klager] datum: 11 juli 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 november 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam
Over-Amstel, is klager gehoord.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Klagers raadsvrouw, mr. M.L. Plas, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en daarbij een schriftelijke toelichting op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beëindiging van het TR-traject en het afwijzen van een aanvraag voor deelname aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht (p.p. met e.t.).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt
- zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager verblijft inmiddels bij het Leger des Heils. Toen hij uit detentie werd ontslagen kreeg hij van de inrichting geen geld of een legitimatiebewijs. Hij is toen in eerste instantie gaan zwerven. Klager is van mening dat de inrichting het TR-traject
niet zonder meer had mogen beëindigen. Als er meer of beter met hem was overlegd, zou hij door hebben kunnen gaan met dat traject en zou hij meer kans hebben gehad op een detentiefasering. Die kans is hem door die beëindiging ontnomen. Klager vindt de
redenering van de trajectbegeleider onjuist. Tijdens het gesprek met de begeleider, dat ruim twee uur duurde, heeft klager veel informatie verstrekt. Die informatie ontbreekt in het door de begeleidster opgemaakte gespreksverslag. Daarom is het verslag
feitelijk een erg eenzijdig en onjuist verhaal geworden.

Namens klager heeft de raadsvrouw schriftelijk nog het volgende - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht. De omstandigheid dat klager zich met betrekking tot de feiten uit zijn strafzaak op zijn zwijgrecht heeft beroepen, mag geen reden zijn om
klager niet te laten deelnemen aan een TR-traject. Iedere verdachte heeft immers het recht zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Klager heeft tegenover de TR-medewerker aangegeven alle benodigde medewerking te willen verlenen om in aanmerking te komen
voor deelname aan dat traject. Hij ging er daarbij vanuit dat er nog een vervolggesprek zou komen met de TR-medewerker. Dat gesprek is er nooit gekomen. Een en ander is door de beklagcommissie niet meegewogen in haar oordeel.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat klager een gesprek heeft gehad met de trajectbegeleider TR. Klager heeft in eerste instantie ingestemd met deelname aan een TR-traject. Klager heeft in het klaagschrift een aantal onderwerpen naar voren gebracht waaruit zou
moeten kunnen blijken dat hij aan de trajectbegeleider voldoende informatie heeft verstrekt maar dat die informatie door de trajectbegeleider niet serieus is genomen. Hoewel klager op vragen die verband houden met het strafbare feit waarvoor hij wordt
vervolgd, geen antwoord hoeft te geven en het hem vrij staat alle informatie die hij in dat kader van belang acht niet te verstrekken, kan dit wel gevolgen hebben voor zijn detentietraject. In dit geval heeft de trajectbegeleider de door klager
verstrekte informatie niet voldoende geacht om op grond daarvan een TR-traject met klager op te starten. Die inschatting van de trajectbegeleider acht de beroepscommissie niet onredelijk. De bestreden beslissing van de directeur wordt daarom, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk geacht. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van dit onderdeel van het beklag kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot
een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

Met betrekking tot de klacht over het niet in behandeling nemen van een verzoek om deelname aan een p.p. met e.t. geldt dat de beroepscommissie niet aannemelijk acht dat een dergelijk verzoek bij de inrichting is ontvangen. Gelet daarop kan er ook geen
sprake zijn van een beslissing op een dergelijk verzoek. Klager had daarom niet mogen worden ontvangen in dit onderdeel van het beklag. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en klager dient alsnog
niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit onderdeel van het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de beëindiging van het TR-traject ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van het niet in behandeling nemen van een aanvraag voor deelname aan een p.p. met e.t. en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, J.M.L. Pattijn MSM en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 juli 2011

secretaris voorzitter

Naar boven