nummer: 11/317/GA
betreft: [klager] datum: 11 juli 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Westlinge te Heerhugowaard,
gericht tegen een uitspraak van 25 januari 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Het beroep van de directeur is ter zitting van de beroepscommissie van 8 juni 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, behandeld.
De directeur van de locatie Westlinge heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Klager, die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, heeft de oproep om ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen, niet ontvangen en is mitsdien niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de vermissing van een aantal persoonlijke eigendommen, te weten een foto, een tekening, een brief en drie Cd’s, bij gelegenheid van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in afwachting van
overplaatsing naar een andere inrichting.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en vastgesteld dat aan klager een tegemoetkoming van € 60,= toekomt.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Voldoende aannemelijk is geworden dat de in de locatie Westlinge verblijvende gedetineerden in hun verblijfsruimte over een (door hen zelf af te sluiten) kast beschikken waarin zij tijdens hun afwezigheid hun persoonlijke eigendommen kunnen opsluiten.
Voorts staat vast dat klagers verblijfsruimte – voor zover het zijn eigendommen betrof – is ontruimd door twee inrichtingsmedewerkers, waarbij de persoonlijke eigendommen van klager uit zijn kast zijn gehaald. Klager was daarbij niet aanwezig. Van de
ontruiming is verslag opgemaakt, welk verslag voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Nu de goederen waarvan klager stelt dat hij deze mist, niet staan vermeld op het ontruimingsverslag, en klager een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de eigendommen die hij in de verblijfsruimte onder zich heeft, kan de vermissing van
de betreffende goederen – zo daar sprake van is – niet aan de directeur worden toegerekend. De beroepscommissie acht het verweer van de directeur, inhoudende dat het niet mogelijk is om gedetineerden die in afzondering worden geplaatst in de
gelegenheid
te stellen zelf hun verblijfsruimte te ontruimen, voldoende geadstrueerd en redelijk. Hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat de uitspraak van de beklagcommissie – voor zover in beroep aan de orde
– niet in stand kan blijven en dat het beklag, inclusief het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming alsnog ongegrond moet worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, J.M.L. Pattijn MSM en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 juli 2011
secretaris voorzitter