nummer: 11/1198/GV
betreft: [klager] datum: 22 juni 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.F.J. Beugelsdijk, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 april 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wenst binnen een afzienbare termijn het rouwverwerkingsproces van zijn overleden vader te kunnen afsluiten. Klager draagt dit onafgesloten verlies bij zich en wenst deze ondragelijke last vredig te kunnen afsluiten door het as van zijn overleden
vader elders uit te strooien en het verdriet met de overgebleven familieleden te kunnen delen. Het verzoek van klager stoelt op artikel 24 van de Pbw jo. artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Op grond
van
artikel 24 van de Regeling kan incidenteel verlof verleend worden voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder. Het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan een graf of columbarium.
Klager
heeft aldus de verzoeken van 28 maart 2011 en 11 april 2011 verlof verzocht voor een rouwbezoek en bezoek aan het columbarium. Klager neemt dan ook de opmerking omtrent de bewaking ter kennisneming nu het bezoek niet ziet op de uitvaart nu de crematie
reeds heeft plaatsgevonden. Klager heeft voorts om verlof verzocht om zijn enige overgebleven tante te steunen bij een zware en ingrijpende medische ingreep. Artikel 22, eerste lid, van de Regeling staat incidenteel verlof toe voor een bezoek aan een
persoon. Ingevolge het tweede lid kan slechts verlof worden verleend in verband met onder andere ziekte en de lichamelijke gesteldheid van een relatie. Naar het oordeel van klager valt familie in de derde graad van de bloedverwantschap onder de
bestanddelen ‘een persoon’ en ‘een relatie’.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek ingediend om strafonderbreking voor het bijwonen van het uitstrooien van de as van zijn overleden vader en het ondersteunen van zijn tante die een medische ingreep moet ondergaan. Klager heeft om strafonderbreking verzocht voor
16 en 17 april 2011. Een incidenteel verlof van twee dagen is niet mogelijk op grond van artikel 21, vierde lid, van de Regeling. Klager is op 17 juni 2009 een beslissing toegezonden waarin verlof voor een begeleid afscheidsbezoek aan zijn overleden
vader is verleend. Gezien klagers einddatum moet hij nog drie jaar in detentie verblijven. Daarnaast laat klagers functioneren te wensen over. Hij verblijft thans in de gevangenis BGG te Vught. Bij klager is een hoeveelheid drugs aangetroffen die
beschouwd kan worden als een handelshoeveelheid. Daar is aangifte van gedaan. De voornoemde feitelijkheden die hebben geleid tot de conclusie dat klager uitsluitend voor een begeleid incidenteel verlof in aanmerking zou kunnen komen. Gezien het feit
dat
klager afscheid van zijn vader heeft kunnen nemen en dat de as verstrooiing zou plaatsvinden in het bijzijn van de overgebleven familieleden, is geconcludeerd dat zo’n bijeenkomst overeenkomt met het bijwonen van de crematie. Op grond van artikel 36 en
23 van de Regeling, is het bezoek aan de tante afgewezen. In tegenstelling tot wat klager aanvoert, wordt in de Regeling nadrukkelijk aangegeven welke personen en relatie het betreft.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis BGG heeft negatief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen strafonderbreking ten aanzien van de as verstrooiing van klagers overleden vader. Ten aanzien van de medische ingreep van klagers tante kan het OM zich strafonderbreking onder
begeleiding voorstellen.
3. De beoordeling
Klager is sedert 2 december 2008 gedetineerd in Nederland en ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens overtreden van de Opiumwet. Hij is in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) vanuit Zweden naar
Nederland overgebracht. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 21 dagen te ondergaan en eventueel meerdere hechtenissen van in totaal 79 dagen. Klagers einddatum valt op of omstreeks 7 april 2014.
Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klager heeft verzocht om strafonderbreking in
verband met het rouwverwerkingsproces na het overlijden van zijn vader en voor het bijstaan van zijn tante tijdens een medische ingreep. Voor wat betreft het eerste onderdeel van het verzoek wijst de beroepscommissie erop dat aan klager in 2009 verlof
is verleend om afscheid te nemen van zijn vader. Dit acht de beroepscommissie toereikend. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, voor het
bijwonen
van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde en voor de gevallen bedoeld in de artikelen 23 en 24. Derhalve kan klager geen strafonderbreking worden verleend voor het bijstaan van zijn tante. Ook is de beroepscommissie van oordeel dat er
geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat strafonderbreking dient te worden verleend. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. Th.E.M. Wijte en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 22 juni 2011
secretaris voorzitter