Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3691/GA, 20 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3691/GA

betreft: [klager] datum: 20 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T.A.G. Keller, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 november 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde locatie, gehoord.
Klager en zijn raadsman mr. R.T.A.G. Keller hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de vermissing van aan klager toebehorende goederen bij gelegenheid van zijn overplaatsing naar de p.i. Grave.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk nader toegelicht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt ter zitting van de beroepscommissie nader toegelicht.

3. De beoordeling
Voorop staat dat een gedetineerde verantwoordelijk is voor de hem toebehorende goederen. Dat geldt ook in het geval van klager, die in een meerpersoonscel verbleef. In klagers geval heeft hij, voorafgaand aan zijn plaatsing in een afzonderingscel en
zijn overplaatsing, niet zelf zijn eigendommen kunnen inpakken. Daarom zijn zijn eigendommen buiten zijn aanwezigheid ingepakt door medewerkers van de inrichting. Nu de eigendommen van klager blijkens het daarvan opgemaakte ontruimingsverslag zijn
ingepakt door twee inrichtingsmedewerkers, die voor die ontruiming hebben getekend, en niet aannemelijk is geworden dat de overige door klager genoemde goederen in klagers verblijfsruimte aanwezig waren, kan de gestelde vermissing – voor zover daarvan
al sprake zou zijn – niet aan de directeur worden verweten. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom, voor zover een en ander is komen vast te staan, niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven