nummer: 11/1203/GA
betreft: [klager] datum: 6 juni 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 11 april 2011 van de beklagcommissie bij de gevangenis BGG (beperkt gemeenschapsgeschikte gedetineerden) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2011, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de gevangenis BGG.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen, voor zover in beroep aan de orde:
1. (nr. 138) de oplegging van een ordemaatregel van 1 dag afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel (11 januari - 12 januari), wegens onderzoek naar verstoring van de orde en veiligheid (hele afdeling);
2. (nr. 171) de oplegging van een ordemaatregel van 1 dag afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel (17 januari - 18 januari), wegens onderzoek naar verstoring van de orde en veiligheid (hele afdeling);
3. (nrs. 322 en 323) de oplegging van een ordemaatregel van 14 dagen afzondering ten uitvoer gelegd op de LAA (10 februari - 24 februari), wegens betrokkenheid bij de voorbereiding van een ontvluchting en
4. (nrs. 504/508 en 505) de oplegging van een ordemaatregel van 14 dagen afzondering ten uitvoer gelegd op de LAA (10 maart - 24 maart), wegens betrokkenheid bij de voorbereiding van een ontvluchting.
De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager geeft aan dat het moeilijk is in te schatten of iemand na zes maanden veranderd is. Klager is en was echter eerlijk van plan zijn detentie in de BGG uit te zitten, ook voor zijn gezin. De ontsnapping in oktober 2010 vanuit De Grittenborg was ook
bedoeld om dichter bij zijn gezin te worden geplaatst. Hij verwachtte niet dat de poging daadwerkelijk zou lukken.
Klager geeft aan niet te zijn gehoord voorafgaand aan de beslissingen, zowel bij de eerste afzondering als bij de verlengingen. De beslissingen zijn uitsluitend aan hem meegedeeld. Klager is in het kader van het onderzoek wel gehoord door [...].
In de beslissingen tot afzondering van één dag staat niet vermeld dat het een afdelingsarrest betreft. Deze beslissingen zijn aan iedereen afzonderlijk uitgereikt. Nu lijkt het dat die afzondering alleen met klager te maken had, maar het had dus te
maken met een - de hele afdeling betreffend - onderzoek. Klager wenst dat gecorrigeerd te zien in zijn penitentiair dossier.
Er is één persoon geweest die over medegedetineerden van drie verschillende afdelingen en bovendien over personeelsleden informatie heeft gegeven. Deze persoon - medegedetineerde S. - wenste in november al te worden overgeplaatst. Dat is toen
afgewezen.
Inmiddels is S. plotseling toch overgeplaatst.
Het verleden wordt klager zwaar aangerekend. Klager wil daarom uitdrukkelijk aangeven dat hij gedurende zijn ontvluchtingen geen delicten heeft gepleegd. Maatschappelijke onrust is er bovendien altijd. Dat is dan ook geen geldig argument.
Namens klager wordt nog het volgende aangevoerd. De beslissingen zijn door een directielid uitgereikt, maar klager is niet gehoord. Er is dus niet aan de voorwaarden voldaan. Het belang van het horen weegt in verband met de belangenafweging die de
directeur telkens moet maken zwaarder naarmate de afzonderingsmaatregel langer duurt. Tien weken afzondering is erg lang. Het GRIP-rapport bevat een aantal tegenstrijdigheden. Waarom zou klager een tip geven over een ophanden zijnde ontsnapping, als
klager mee had willen ontsnappen? Waarom wordt klager wegens het gevaar van ontsnapping nog in afzondering geplaatst terwijl het GRIP-rapport aangeeft dat het plan toch al op losse schroeven stond? Het gesprek dat klager op 28 december 2010 zou hebben
gevoerd is grond voor een interne overplaatsing geweest, maar klager mocht alsnog deelnemen aan activiteiten, wat niet voor de hand ligt als men klager daadwerkelijk ervan verdacht betrokken te zijn bij voorbereidingen voor een ontsnapping.
Voorts wordt aangegeven dat een groot aantal stukken ontbreekt. Er zijn geen schriftelijke mededelingen van onder meer het gesprek op 28 december 2010, het gesprek op 8 januari 2011 en van de gevoerde telefoongesprekken. De maatregel is dan ook
onvoldoende met stukken onderbouwd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is voorafgaand aan de eerste keer dat hij in afzondering werd geplaatst, gehoord. Toen hij in beeld kwam bij het onderzoek is er met hem gesproken. Hij is gehoord en de beslissing is hem meegedeeld. Er wordt gewerkt met een standaarddocument.
Daarin staat niet vermeld of de gedetineerde is gehoord. Ook bij de beslissingen tot verlenging van de maatregel is klager steeds gehoord door de directeur of een collega, maar dat kan wel heel kort zijn geweest.
In de beslissingen betreffende de afzonderingsmaatregelen voor de duur van één dag staat niet expliciet vermeld dat het een afdelingsarrest betreft. Hierover zijn meerdere klachten geweest en dit zal in het vervolg dan ook op de beschikking komen te
staan. De directeur zal bovendien uitzoeken of een dergelijke mededeling over onderliggende beslissingen al in klagers penitentiair dossier is opgenomen en daar anders alsnog zorg voor dragen. De directeur geeft nogmaals aan dat bij iedere beslissing
door een directielid met klager is gesproken, zij het kort.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 57, eerste lid onder c, van de Pbw dient een gedetineerde alvorens de beslissing tot oplegging van een plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan door de directeur wordt genomen, in de gelegenheid te worden gesteld te worden
gehoord. Naar het oordeel van de beroepscommissie is vast komen te staan dat klager in ieder geval bij de verlengingen van de ordemaatregel tot afzondering niet of althans, gelet op de ingrijpendheid van de beslissingen, niet in voldoende mate is
gehoord. Hierdoor heeft er bij de beoordeling van de noodzaak van de verlengingen geen zorgvuldige belangenafweging plaats kunnen vinden. De beroepscommissie zal het beroep dan ook in zoverre gegrond verklaren en een tegemoetkoming van € 20,=
toekennen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie nog als volgt. Op grond van de beschikbare informatie - te weten de informatie van het GRIP, klagers detentiegeschiedenis, het gevonden materiaal en de lengte van de straf van klager - zijn de beslissingen
klager af te zonderen en deze maatregel telkens te verlengen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.
Nu de directeur heeft aangegeven zorg te dragen voor een vermelding in klagers penitentiair dossier dat de ordemaatregelen onder 1 en 2 afdelingsarresten betroffen, is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep in zoverre ongegrond dient te worden
verklaard, omdat klager gelet daarop bij die klacht geen belang meer heeft.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft de klachten onder 1 en 2 ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft de klachten onder 3 en 4 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en
verklaart die beklagen alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, U.P. Burke en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 6 juni 2011
secretaris voorzitter