nummer: 01/1010/GA
betreft: [klager] datum: 18 februari 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 4 juni 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 2 april 2001 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 september 2001, gehouden in de p.i. Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. C.F. Wassenaar, en heer [...], unit-directeur van de gevangenis Esserheem.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2002, gehouden in de p.i. locatie De Grittenborgh te Hoogeveen, is de heer [...], afdelingshoofd bij de gevangenis Esserheem.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van een gouden armband en ketting.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hij is tijdens de arbeid in het cellengebouw geplaatst en is vanuit het cellengebouw overgeplaatst naar p.i. Overmaze te Maastricht. Hij heeft nadat hij naar de arbeid was gegaan zijn cel niet meer gezien en is niet in degelegenheid gesteld om zelf zijn goederen in te pakken. In het cellengebouw is hij gezien door de heer [afdelingshoofd], plaatsvervangend unit-directeur, die hem heeft medegedeeld dat er harde bewijzen zijn dat hij betrokken is bijdrugshandel. Hier was ook de penitentiair inrichtingswerker, de heer [...], aanwezig. Hij heeft tegen de heer [afdelingshoofd] gezegd dat er onder een kleedje op de tafel in zijn cel een gouden ketting en een armband lagen, zodatdeze goederen niet vergeten zouden worden bij het inpakken. De heer [afdelingshoofd] heeft hem medegedeeld dat de sieraden in een enveloppe zouden worden gedaan.
De sieraden staan niet vermeld op het ontruimingsformulier. Ook zijn stereotoren en biljartkeu’s staan niet vermeld op het formulier, maar deze goederen heeft klager wel ontvangen in de p.i. Overmaze.
Namens klager is nog aangevoerd dat het vaak voorkomt dat er goederen worden vermist na het ontruimen van een cel. Het is lastig te bewijzen of die goederen aanwezig waren voordat de cel werd ontruimd, omdat ze vaak niet op deinventarislijst staan.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is altijd problematisch als gedetineerden worden overgeplaatst en niet zelf hun goederen kunnen inpakken. Het is niet gewenst dat een gedetineerde die vanwege een incident wordt overgeplaatst, terugkeert op de afdeling om zijneigen goederen in te pakken.
Klachten over vermissing van goederen komen vaker voor, maar de goederen wisselen binnen de inrichting vaak van eigenaar, waardoor niet goed is te achterhalen welke goederen een gedetineerde op een bepaald moment in zijn bezit heeftgehad.
In het geval van klager hebben vier mensen de goederen ingepakt, die elkaar waarschijnlijk hebben afgelost.
Verder dient te worden opgemerkt dat klager heeft getekend voor het feit dat hij de goederen onder zijn eigen verantwoordelijkheid in de inrichting brengt.
Klager heeft aan de heer [afdelingshoofd] vragen gesteld omtrent het inpakken en verzenden van zijn eigendommen. De heer [afdelingshoofd] heeft, zonder verder in details te treden, geantwoord dat hij erop kon rekenen dat hetinpakken en verzenden van zijn goederen met de meeste zorg zou gebeuren.
Uit het celontruimingsformulier kan worden opgemaakt dat er twee personeelsleden tegelijk hebben ingepakt.
Voor het ontvangen van de biljartjkeu’s en de stereotoren heeft de directeur geen verklaring. Hoogstens zou het kunnen zijn dat deze goederen niet op klagers cel aanwezig waren op het moment dat er werd ingepakt en dat deze goederenlaten zijn bijgevoegd of nagezonden.
Op verzoek van de beroepscommissie heeft de heer [...], afdelingshoofd, het volgende verklaard.
Klager is in afzondering geplaatst, omdat er aanwijzingen waren dat hij zich bezighield met drugshandel in de inrichting. Het afdelingshoofd heeft hem regelmatig in de afzonderingscel bezocht om hem te horen. Klager heeft hemgevraagd hoe er met zijn spullen zou worden omgegaan. Hij maakte zich zorgen over de spiegels die hij op cel had. Het afdelingshoofd heeft hem verzekerd dat zijn spullen goed zouden worden ingepakt. Er is niet gesproken over eenketting en/of een armband. Het afdelingshoofd heeft na dit gesprek de afdeling gebeld. Hij heeft gezegd dat ze konden beginnen met inpakken en dat ze voorzichtig moesten zijn met de spiegels.
De cel waarin klager verbleef zat erg vol met spullen, omdat hij waarschijnlijk veel drugs verhandeld had. Het inpakken verloopt volgens een protocol. Er zijn vier mensen, te weten [... en ...], bezig geweest met het inpakken vanklagers goederen.
3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klager in het kader van een ordemaatregel inhoudende afzondering in een afzonderingscel is geplaatst. Vanuit de afzonderingscel is klager overgeplaatst naar p.i. Overmaze te Maastricht. Klager heeft zijngoederen niet zelf kunnen inpakken, omdat het terugkeren op de afdeling niet wenselijk was daar klager is overgeplaatst vanwege een incident. De goederen die klager op cel had, zijn door in totaal vier personeelsleden ingepakt.
De beroepscommissie overweegt dat de gedetineerde in beginsel zelf het risico draagt voor zijn bezittingen die hij in de inrichting onder zich heeft. Dat risico gaat echter over op de directie indien bij een ontruiming alsonderhavige niet gehandeld wordt overeenkomstig de regels. Die houden in dat de ontruiming door tenminste twee personeelsleden geschiedt, die daar een verslag van opmaken. Daarin behoren alle goederen die worden ingepakt te wordenvermeld. uit voorgaande volgt dat die regels zijn in acht genomen. Op het celontruimingsformulier staan de gouden ketting en de gouden armband niet vermeld. De beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gewordendat de gouden ketting en de gouden armband tijdens het inpakken of tijdens het transport zijn kwijtgeraakt. Het beroep treft derhalve geen doel.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schoone, secretaris, op 18 februari 2002.
secretaris voorzitter