nummer: 11/309/GA
betreft: [klager] datum: 20 mei 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een mondelinge uitspraak van 21 januari 2011, die nader is uitgewerkt in een schriftelijke uitspraak van 24 februari 2011, van de beklagcommissie bij de locatie De Berg te Arnhem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2011, gehouden in de locatie De Berg, zijn gehoord klager en de heer [...], directeur van de locatie De Berg.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het bij een celcontrole toegepaste geweld jegens klager.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Hij zat op cel met zijn rug naar de celdeur gekeerd. Plotseling vloog zijn celdeur open en kwam het IBT binnenstormen. Zij duwden klager van zijn stoel af en trokken aan zijn rechterbeen. Hij moest op de grond gaan liggen, maar hij heeft een kunstheup
en dat gaat niet zo snel. Dit deed veel pijn. Op zijn ‘au’ werd gereageerd met dat hij zijn mond moest houden. Hij werd geboeid en moest opstaan, maar hij kon niet in evenwicht blijven.
Er is geen rekening gehouden met het feit dat hij een kunstheup heeft, hoewel dat bij de medische dienst bekend moet zijn geweest omdat hij kort tevoren informatie over zijn kunstheup aan de medische dienst had toegestuurd.
Hij is erg geschrokken door de manier van binnenkomen van het IBT. Hij was bang en is nog steeds bang. Op Curaçao is hij neergeschoten en hij heeft daar een trauma aan over gehouden.
Als hij de directeur ziet, wordt hij nog steeds boos. Hij heeft het IBT op hem afgestuurd.
Hij zit diep in put, kan niet tegen nog meer stress. Klager heeft gesprekken met de inrichtingspsycholoog en met de psycholoog van Kairos.
Bij het horen door de directeur is niet gezegd dat er aanwijzingen waren dat (een) gedetineerde(n) wilden ontvluchten met behulp van een vuurwapen. Als hem dit was gezegd, had hij wellicht geen beklag ingesteld.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Een spitactie vond plaats in de hele inrichting. In zeven cellen, waaronder die van klager, is zonder aankondiging binnengetreden. De directeur is aanwezig geweest bij het binnentreden door het IBT, maar stond op dat moment op enige afstand vóór
klagers
cel, zodat zijn zicht beperkt was. Hij herinnert zich dat hij hoorde roepen, maar heeft klager geen ‘au’ horen roepen. Hij kan zich niet herinneren of klager gezegd heeft dat hij een kunstheup had.
Er was een schriftelijke tip binnengekomen dat er sprake zou zijn van een poging tot ontvluchting met behulp van een vuurwapen. Daarbij is een aantal namen vermeld, waaronder die van klager. De informatie is gedeeld met de politie en het GRIP. Door
hen
is aangegeven dat de informatie serieus moest worden genomen.
De directeur had geen andere keuze dan het IBT in te zetten. Het IBT is overrompelend opgetreden. Begrijpelijk is dat klager hiervan is geschrokken. Volgens de commandant van het IBT is er geen disproportioneel geweld toegepast.
De directeur meent dat hij klager direct de reden voor de overrompeling heeft genoemd, maar het is al weer enige tijd geleden. Het is mogelijk dat het woord ‘vuurwapen’, naast de vermelding van de ontvangen informatie betreffende een vluchtpoging, niet
is gevallen tijdens het gesprek met klager.
Bij dergelijke acties wordt van te voren informatie ingewonnen bij de medische dienst. Als bekend was geweest dat klager een kunstheup had, had daarmee rekening kunnen worden gehouden.
Indien klager dat wenst, is de directeur bereid om met klager een gesprek aan te gaan om een en ander nogmaals te bespreken.
3. De beoordeling
Op grond van door de politie en het GRIP getoetste informatie dat een poging zou worden ondernomen om met behulp van een vuurwapen de inrichting te ontvluchten, waarbij concrete namen, waaronder die van klager, zijn vermeld, heeft de directeur een
zogenaamde spitactie laten uitvoeren in de inrichting en zijn zeven verblijfsruimtes, waaronder die van klager, onaangekondigd door het IBT binnengetreden.
De beroepscommissie is van oordeel dat die beslissing, gelet op alle omstandigheden en op artikel 34, eerste lid aanhef en onder b, van de Pbw, gerechtvaardigd was.
Aannemelijk is geworden dat bij de directeur op dat moment niet bekend was dat klager een kunstheup heeft. De directeur heeft aangegeven dat, indien hij wel over die informatie had beschikt, hij daarmee rekening had kunnen houden.
Door klager is gesteld dat indien hem terstond was meegedeeld dat gezocht werd naar een vuurwapen hij begrip zou hebben gehad voor het optreden van het IBT en wellicht geen beklag zou hebben ingediend.
Uit de stukken noch uit de toelichting ter zitting is gebleken dat het door het IBT jegens klager toegepaste geweld, mede gelet op de aard van de ontvangen informatie, disproportioneel zou zijn geweest. Voorts is door klager niet aangevoerd dat hij
zich
na het optreden van het IBT bijvoorbeeld in verband met opgelopen letsel tot de medische dienst heeft moeten wenden.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie - hoewel zij er begrip voor heeft dat klager de gang van zaken als zeer ingrijpend heeft ervaren en dat deze bij hem onvrede heeft gewekt - van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen,
hetgeen in beroep over en weer is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie.
De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de beslissing van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 mei 2011
secretaris voorzitter