Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0151/GV, 14 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/151/GV

betreft: [...] datum: 14 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 15 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 8 januari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager wijst op de brieven die eerder met het verzoek zijn meegestuurd en waarin zijn persoonlijke thuissituatie uitvoerig is beschreven. Deze brieven van het maatschappelijk werk, stichting jeugdzorg en van het bureau detentie- enselectiebegeleiding van de inrichting, laten zien dat sprake is van een thuissituatie die in de loop der tijd is verslechterd. De Minister geeft aan dat de medisch adviseur niet positief heeft geadviseerd op klagers verzoek. In debrief van de medisch adviseur van 12 november 2001 staat echter dat deze zich onthoudt van advies. Klager bekruipt hierdoor het gevoel dat op een verkeerde manier naar zijn thuissituatie is gekeken. De Minister wijst op het delictwaarvoor klager inmiddels elf jaar geleden is veroordeeld. Klager wil niet ontkennen dat het een zwaar delict betrof, maar hij is hiervoor dan ook gestraft. Klager komt over een half jaar in aanmerking voor overplaatsing naar eenhalfopen inrichting. Dit is voor hem een goede kans om de thuissituatie te stabiliseren. Er zijn tijdens de detentie nooit problemen geweest en klager gedraagt zich voorbeeldig. De inrichting staat zeer positief tegenover hetverzoek om strafonderbreking.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met de thuissituatie. De directeur van de inrichting heeft zich laten adviseren door de medisch adviseur. Deze heeft niet positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Inveel gevallen heeft de detentiesituatie consequenties voor de relaties van gedetineerden en hun kinderen. De daaruit voortvloeiende problemen staan in nauw verband met de afwezigheid van gezinsleden in verband met hunvrijheidsbeneming. Zonder deze problemen te onderschatten gaat het hier om een situatie waar helaas veel gedetineerden mee worden geconfronteerd. De ten aanzien van klagers gezinssituatie beschikbare informatie geeft de Ministeronvoldoende aanleiding om strafonderbreking te verlenen. Bovendien zijn er contra-indicaties aanwezig. Klager is wegens het plegen van zeer ernstige delicten veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. De einddatum van de detentie isnog ver verwijderd.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis Esserheem te Veenhuizen is, gelet op klagers functioneren binnen de inrichting, positief geadviseerd.
Bij het ressortsparket ’s-Gravenhage bestaan bezwaren tegen inwilliging van het verzoek. Klager is veroordeeld terzake van het – uit financieel gewin – medeplegen van moord, meermalen gepleegd. Er zijn twee mannen vermoord en hunlichamen zijn in Zeeland gedumpt. Deze delicten hebben de rechtsorde in ernstige mate geschokt. Het hof heeft overwogen dat oplegging van een gevangenisstraf van twintig jaar alleszins passend en geboden is. Het hof heeft echterrekening moeten houden met een eerdere veroordeling, waarbij aan klager een gevangenisstraf van acht jaar en twee maanden is opgelegd. Daarom is aan klager een gevangenisstraf van elf jaar en tien maanden opgelegd. Vooropgesteldmoet worden dat een detentie grote beperkingen in de sociale contacten met familie en andere dierbaren met zich brengt. Het openbaar ministerie heeft er begrip voor dat het alleen opvoeden van twee kinderen als zwaar wordt ervaren.De gevolgen van de langdurige detentie voor het gezin van klager zijn op zich voorzienbaar geweest. De geschetste gezinsomstandigheden zijn nog niet van dien aard, dat slechts de komst van klager nog een oplossing zal kunnen bieden.Er is niet gesteld en evenmin aannemelijk gemaakt, dat familie en andere dierbaren van klagers partner niet in staat of bereid zullen zijn om haar bij te staan.
De medisch adviseur heeft op 11 december 2001 de directeur van de inrichting gemeld dat zij zich onthoudt van advies. Uit de meegezonden bescheiden blijkt dat niet zozeer sprake is van een medisch doch van eensociaal-maatschappelijk probleem.
De reclassering ondersteunt het verzoek om strafonderbreking. De partner van klager is niet meer opgewassen tegen de problemen waar ze tegen aanloopt in de opvoeding van de kinderen. Met name het oudste jongetje vertoont sinds hijnaar school gaat dermate problematisch gedrag, dat hij op school en thuis niet meer is te handhaven. De schoolpsycholoog is ingeschakeld en er heeft een onderzoek door Jeugdzorg plaatsgevonden. Er wordt gekeken naar structurele hulpvoor het gezin. De strafonderbreking is bedoeld om de druk op de relatie tussen klager en zijn partner te verminderen, de psychische druk waaronder klager gebukt gaat te verlichten en het contact met zijn zoontje te verstevigenwaardoor diens problematische gedrag mogelijk zal afnemen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk 8 jaar met aftrek terzake van overtreding van de Opiumwet meermalen gepleegd, 11 jaar en 10 maanden met aftrek terzake van medeplegen van moord, meermalen gepleegd enovertreding van de Wet wapens en munitie en 2 maanden terzake van wederrechtelijke vrijheidsberoving en overtreding van de Vuurwapenwet (oud). De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 augustus 2004.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto 23 kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstig psychische nood verkerende levenspartner of kind.
Artikel 36 juncto artikel 22, tweede lid, van de Regeling bepaalt onder meer dat verlof in verband met de lichamelijke of geestelijke gesteldheid van een relatie slechts wordt verleend indien de desbetreffende toestand door een artsis bevestigd.

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat, gelet op de mededeling van de medisch adviseur, niet is gebleken van een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. Klagers gezin is onder de aandacht vanhulpverlenende instanties en er wordt gekeken naar een structurele oplossing. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Het beroep zal derhalve ongegrondworden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 14 februari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven