nummer: 10/2889/TR
betreft: [klager] datum: 10 mei 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de toenmalige Minister van Justitie, verder te noemen verweerder, in deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft bij brief van 29 september 2010 medegedeeld dat klagers verzoek om hem met onmiddellijke ingang te plaatsen in een tbs-inrichting wordt afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 22 november 2005 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd.
Op 8 februari 2006 is klagers wachtlijstdatum bepaald op 22 juli 2016. Bij uitspraak van 27 november 2007 nummer 07/2087/TR is het hiertegen ingediende beroep door de beroepscommissie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet tijdig was
ingediend.
Bij besluit van 24 juli 2010, in werking getreden op 4 augustus 2010, is bij wijziging van de Penitentiaire maatregel de zogenaamde Fokkensregeling afgeschaft.
Bij brief van 23 september 2010 heeft klager verzocht om hem met onmiddellijke ingang te plaatsen in een tbs-inrichting.
Dit verzoek is bij de beslissing van 29 september 2010 door de verweerder afgewezen.
Klager verblijft in het PPC Haaglanden te Den Haag.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In het arrest van 22 november 2005 heeft het gerechtshof Den Haag verweerder geadviseerd de tbs met dwangverpleging te laten aanvangen nadat tweederde van de opgelegde gevangenisstraf (van achttien jaar) tenuitvoer is gelegd. In eerste aanleg had de
rechtbank Rotterdam, die een gevangenisstraf van twintig jaar had opgelegd, hetzelfde geadviseerd.
Op 8 februari 2006 is klager bericht dat hij vanaf 22 juli 2016 wordt aangemerkt als tbs-passant en dat de wachtlijstdatum eveneens op laatstgenoemde datum is bepaald in navolging van het advies van de rechtbank. Er is sprake van gewijzigde
omstandigheden op grond waarvan de wachtlijstdatum van 22 juli 2016 niet langer in stand kan blijven. De wachtlijstdatum is ingegeven door de toenmalige capaciteitsproblematiek en de adviezen van de rechtbank en het gerechtshof.
De capaciteitsproblemen zijn opgelost. Bovendien is het vaste jurisprudentie, onder meer 09/544/TP d.d. 2 oktober 2009, dat feitelijke voortzetting van het verblijf van een tbs-passant in een p.i. tengevolge van capaciteitsgebrek in strijd is met het
recht als dit verblijf vier maanden heeft geduurd. Strikt genomen gaat het niet om een zelfde situatie als in de onderhavige zaak aan de orde is, maar genoemde jurisprudentie dient naar analogie te worden toegepast op klagers situatie.
Klager verblijft sinds zes jaar in de p.i. Haaglanden. Binnen de gevangenis wordt hij regelmatig gezien door een psycholoog die van mening is dat klager zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting moet worden geplaatst om zijn behandeling te kunnen
beginnen.
Verwezen wordt naar het advies van de RSJ van 2 februari 2010 om de Fokkensregeling in stand te houden.
Voor zover verweerder zich erop beroept dat de Fokkensregeling op 4 augustus 2010 is afgeschaft, wordt verwezen naar de uitspraken van de beroepscommissie 10/109/TP en 10/521/TP respectievelijk 10/679/TR van 20 oktober 2010.
Klager is sinds 26 juli 2010 Fokkenswachtende. Op die datum heeft hij namelijk eenderde van zijn gevangenisstraf uitgezeten In het licht van voornoemde uitspraken van de beroepscommissie, meent klager dat hij thans nog altijd een beroep kan doen op de
Fokkensregeling.
Verzocht wordt om klager met onmiddellijke ingang te doen plaatsen in een voor hem geschikte tbs-inrichting, subsidiair om opdracht te geven aan verweerder binnen een maand na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Namens verweerder is het volgende standpunt naar voren gebracht.
Op 8 februari 2006 is klagers wachtlijstdatum bepaald op 22 juli 2016. Bij uitspraak van de beroepscommissie van 27 november 2007 is het hiertegen ingediende beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. Inhoudelijk heeft de
beroepscommissie zich ook over het beroep gebogen en daarbij gewezen op de adviezen van de rechtbank en van het hof. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open. De beslissing van 8 februari 2006 is daarmee onherroepelijk geworden.
Klagers herhaalde verzoek van 23 september 2010 om de wachtlijstdatum op eenderde van zijn gevangenisstraf te bepalen, verhoudt zich niet met het ne bis in idem-beginsel. De Bvt biedt niet de mogelijkheid om terug te komen op een onherroepelijke
beslissing. Bovendien kan beroep tegen dezelfde beslissing niet voor de tweede maal worden ingediend.
Het staat klager wel vrij om te verzoeken eerder in een tbs-inrichting te worden geplaatst.
Bij besluit van 24 juli 2010 is bij wijziging van de Penitentiaire maatregel de Fokkensregeling afgeschaft. Dit leidt er toe dat tweederde van de gevangenisstraf dient te worden uitgezeten en dat ook de wachtlijstdatum op tweederde van de
gevangenisstraf wordt bepaald.
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan bepaald worden dat plaatsing op een eerder tijdstip plaatsvindt. Blijkens de toelichting op artikel 42, tweed lid, aanhef en onder a, Pm kan hiervan sprake zijn indien langer verblijf in een p.i. medisch niet
verantwoord is, bijvoorbeeld vanwege detentieongeschiktheid. De aard van de stoornis dient dan zodanig dringend te zijn dat behandeling in een PPC geen soelaas biedt. Niet is gebleken van een dergelijke dringende medische reden.
Namens klager is hier als volgt op gereageerd. Er is geen sprake van het tweemaal in beroep gaan tegen dezelfde beslissing. Het gaat om twee verschillende beslissingen. De eerste beslissing van 8 februari 2006 houdt in dat verweerder heeft besloten om
de wachtlijstdatum van klager te bepalen op 22 juli 2016, de tweede beslissing van 29 september 2010 houdt in dat verweerder het verzoek van klager om herziening van de beslissing van 8 februari 2006 heeft afgewezen.
Herziening van een eerder genomen, reeds onherroepelijke beslissing dient mogelijk te zijn als blijkt van gewijzigde omstandigheden.
Verweerder had het verzoek om herziening moeten beoordelen naar de voormalige artikelen 42 en 43 Pm, inhoudende de zogenaamde Fokkensregeling, omdat hij reeds voor de afschaffing daarvan op 4 augustus 2010 eenderde van zijn gevangenisstraf had
uitgezeten en dus Fokkenswachtende was geworden. Het gegeven dat de Fokkensregeling met ingang van 10 november 2009 was bevroren, doet daar niet aan af, evenmin als het feit dat klager zijn verzoek om herziening eerst heeft gedaan op 23 september
2010.
Op grond van artikel 43 Pm (oud) was de noodzaak van een spoedige behandeling van een veroordeelde reden voor eerdere plaatsing in een tbs-inrichting. Niet alleen volgens klager, maar ook volgens zijn behandela(a)r(en) in de p.i. is daarvan sprake in
zijn geval. Dit volgt eveneens uit de door verweerder overgelegde gedragsdeskundige rapportages, waarbij klager opmerkt dat het gerechtshof Den Haag het rapport van dr. Blansjaar uitdrukkelijk buiten beschouwing heeft gelaten.
Het advies van het gerechtshof verschilt van dat van de rechtbank. Het gerechtshof heeft overwogen dat met het advies beoogd wordt dat klager niet met een tbs-verloftraject kan starten voordat tweederde van gevangenisstraf is verstreken. Nu de
uitspraak
van de rechtbank is vernietigd door het gerechtshof, is het nog maar de vraag of verweerder de beslissing van 8 februari 2006 had mogen stoelen op een advies van de rechtbank in een vonnis dat op dat moment al niet meer bestond. Verzocht wordt om een
mondelinge behandeling van het beroep.
4. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te lichten af.
De beroepscommissie is met klagers raadsman van oordeel dat het beroep niet is gericht tegen de beslissing van 8 februari 2006, bedoeld in de uitspraak 07/2087/TR van 27 november 2007. Het onderhavige beroep is gericht tegen de beslissing van
verweerder
van 29 september 2010 om klagers verzoek om onmiddellijke plaatsing in een tbs-inrichting af te wijzen. Deze afwijzing is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 69, eerste lid onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld.
Klager kan derhalve worden ontvangen in het beroep.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie uitspraak 10/109/TP en 10/521/TR en uitspraak 10/679/TR, beide van 20 oktober 2010) bestaat rechtens aanspraak op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting op grond van de in de artikelen 42
(oud) en 43 (oud) Pm neergelegde Fokkensregeling, als sprake is van een vóór 4 augustus 2010 gelegen eenderde datum van tenuitvoerlegging van de tevens opgelegde gevangenisstraf. Het zonder wettelijke basis daaraan geen uitvoering geven in verband met
de opschorting van de Fokkensregeling per november 2009 is onrechtmatig. Afschaffing van die regeling op 4 augustus 2010 neemt die onrechtmatigheid niet met terugwerkende kracht weg.
Vast staat dat klager bij toepassing van de Fokkensregeling, die gold tot 4 augustus 2010, in aanmerking komt voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vanaf 26 juli 2010, op welke datum eenderde van de hem door het gerechtshof ’s-Gravenhage
opgelegde gevangenisstraf was verstreken.
Klager had derhalve op grond van artikel 13, tweede lid, WvSr, zoals uitgewerkt in de artikelen 42 en 43 (oud) Pm, en artikel 76 Pbw rechtens aanspraak op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting binnen zes maanden vanaf 26 juli 2010.
Verweerder heeft aangevoerd dat klager niet voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting in aanmerking komt, omdat het gerechtshof ‘s-Gravenhage in het arrest van 22 november 2005 heeft geadviseerd om ten aanzien van klager niet de Fokkensregeling
toe te passen.
De beroepscommissie kan verweerder hierin niet volgen. In de uitspraak 07/2087/TR is inhoudelijk overwogen dat niet louter in verband met het capaciteitstekort besloten is om klagers wachtlijstdatum te bepalen op de datum dat hij tweederde van de
opgelegde gevangenisstraf had ondergaan, maar dat het gerechtshof ‘s-Gravenhage verweerder een uitdrukkelijk advies heeft gegeven dat erop neerkwam dat bij klager niet de Fokkensregeling diende te worden toegepast. Het gerechtshof heeft hiervoor als
reden gegeven dat, gelet op de ernst van de gepleegde feiten en het recidivegevaar, voorkomen diende te worden dat klager vóór het verstrijken van een aanzienlijke tijd en zonder voldoende behandeling in de maatschappij zou terugkeren. Door aan de
combinatie van een zeer lange gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dit advies te verbinden, beoogde het hof te waarborgen dat niet voordat tweederde deel van de gevangenisstraf was verstreken met een tbs-verloftraject zou
worden gestart.
Inmiddels is in de Verlofregeling TBS d.d. 24 december 2010, in werking getreden op 2 januari 2011, bepaald, voor zover in het onderhavige geval van belang, dat, wanneer een tbs-gestelde tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in een
tbs-inrichting wordt geplaatst, hij niet in aanmerking komt voor verlofverlening (artikel 2, vijfde lid, van de Verlofregeling TBS). Ook vóór die datum had de tbs-gestelde geen recht op verlof, was het aan verweerder daarvoor machtiging te verlenen en
stond voor de tbs-gestelde geen beroep open tegen het niet verlenen van een verlofmachtiging.
Aan de door het gerechtshof ’s-Gravenhage beoogde waarborg zoals hiervoor vermeld, kon en kan derhalve (ook) voldaan worden bij toepassing van de Fokkensregeling.
De conclusie is daarom dat de aanspraak die klager vanaf 26 juli 2010 rechtens kon doen gelden op vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting ook thans nog bestaat.
In het licht van het vorenoverwogene is de bestreden beslissing in strijd met de wet. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Nu de bestreden beslissing dient te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt en artikel 69, vijfde lid van de Bvt verweerder
opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak - derhalve op grond van artikel 13, tweede lid, WvSr, de artikelen 42 en 43 (oud) Pm en artikel 76 Pbw - een nieuwe beslissing te nemen.
Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient een tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie is, gehoord verweerder en gelet op haar vaste jurisprudentie (zie uitspraak 10/109/TP en
10/521/TR), van oordeel dat in gevallen als de onderhavige een tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 350,= per maand vanaf 21 januari 2011 - zijnde de datum waarop de zes maanden- termijn van artikel 76 Pbw was verstreken - tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na
het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt verweerder op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie bepaalt dat aan klager, ten laste van verweerder, een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 350,= per maand vanaf 21 januari 2011 tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien
verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. A.M. van Woensel en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 mei 2011
secretaris voorzitter