Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0079/GB, 14 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/79/GB

betreft: [klager] datum: 14 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. E.P.N. Pieterse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, op 25 maart 2011 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 11 augustus 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere. Klager is op 2 juli 2010 in de EBI te Vught geplaatst.

3. De standpunten
3.1 Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager wordt verdacht van poging moord, de voorbereidingshandelingen daartoe, wapenbezit en autodiefstallen. Het onderzoek zou zich volgens justitie inmiddels ook richten op drie andere onopgeloste liquidaties. Deze onderzoeken lopen al jaren en liggen
nu stil. Klager is daar nooit over gehoord en heeft er verder ook niets van vernomen. In de criminele wereld doen wel meer geruchten de ronde en uit niets blijkt dat die waar zouden zijn.
Tot nu toe wordt klager hier niet van verdacht en liggen deze feiten niet ten grondslag aan de voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de ontsnapping van klager in 2007 is vast komen te staan dat sprake was van een vrijwillige terugtred en klager is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Klager was minderjarig ten tijde van de ontsnapping in 2001. Klager is niet veroordeeld voor poging tot verkrachting. Doordat in rapportages klakkeloos strafbare feiten worden benoemd, wordt een ander beeld van klager geschetst dan in werkelijkheid het
geval is gezien zijn justitieel verleden. Van veel op de documentatie vermelde feiten is klager vrijgesproken, ontslagen van rechtsvervolging of is het feit geseponeerd. Justitie doet het voorkomen of hij een zware crimineel is die talloze malen tot
zware straffen is veroordeeld, terwijl de langste straf die klager ooit heeft opgelegd gekregen 12 maanden bedraagt. Er wordt bewust een fout beeld van klager geschetst.
De conclusie van het rapport van 15 december 2010 dat niet ondenkbaar is dat een bevrijdingsactie zou kunnen plaatsvinden, is niet op feiten gestoeld. Nergens blijkt dat dit alleen klager zou treffen. Klagers medeverdachten verblijven wel in een
normaal
huis van bewaring. Klager zelf heeft ook ruim acht maanden zonder problemen in een gewoon huis van bewaring verbleven. Klager heeft tot zijn verblijf in de EBI geen bezoek ontvangen van familie/bekenden.
Ten aanzien van de vrees dat klager zelf een ontvluchtingspoging zal ondernemen wordt opgemerkt dat klager tot op heden voor elke zitting afstand heeft gedaan. Dat zou hij niet gedaan hebben als hij zich tijdens een verplaatsing had willen laten
bevrijden.
Voor wat betreft het bestaan van liquidatiegevaar vraagt de raadsvrouw zich af waarom dit gevaar zich nu juist zou richten op klager en niet op de medeverdachten. Klagers eerste plaatsing in de LAA in Vught samen met de twee medeverdachten, betrof
informatie van de Officier van Justitie aan het GRIP over een bedreiging tegen het leven van verdachten. Het beklag tegen deze plaatsing is gegrond verklaard en klager is teruggeplaatst naar de p.i. Almere. Het eventuele liquidatiegevaar, waarvan
klager
nooit wat is gebleken en dat niet is onderbouwd, is derhalve inmiddels in elk geval verdwenen.
De selectiefunctionaris heeft niet onderbouwd dat de informatie gesteld in het ambtsbericht van 28 april 2010 nog steeds actueel is. Uit de brief van 18 maart 2011 blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) niet bevestigt dat klager en zijn medeverdachten
iets te maken hebben met de bedreiging van de zaaksofficier T.
Er is geen nadere en actuele betrouwbare en concrete belastende informatie bekend geworden en aan de verlengingsbeslissing ligt nog steeds de oude en ook onjuiste informatie ten grondslag.

3.2 In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 15 december 2010 is aangegeven dat klager als vluchtgevaarlijk dient te worden gekwalificeerd. Uit feiten en omstandigheden blijkt dat klager deel uitmaakt van een groep huurmoordenaars,
maar het onderzoeksteam heeft deze groepering, ongeveer tien man, nog niet geheel in beeld. Bij huiszoeking zijn grote partijen (automatische) vuurwapens, handgranaten, kogelwerende vesten, politie-uniformen, valse kentekenplaten etc. aangetroffen. De
indruk bestaat dat deze groepering tot veel meer in staat moet worden geacht en dat een bevrijdingsactie wordt ondernomen. Daarnaast is sprake van mogelijk liquidatiegevaar. Klager wordt gezien als één van de ‘hoofdrolspelers’ in een zeer
mediagevoelige
zaak, vooral in verband met de bedreiging van de aanklaagster in deze zaak. Een eventuele ontvluchting van klager zou leiden tot ernstige maatschappelijke onrust. Klagers verblijf in de EBI dient verlengd te worden.

3.3 De selectiefunctionaris die klager op 16 december 2010 in Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht. Volgens klager bevat de adviesrapportage onjuistheden.
Hij wordt verdacht van één poging moord. Klager stelt dat hij ontsnapt is uit de auto van de twee rechercheurs en dat hij voor het overige is vrijgesproken. Het OM heeft een persbericht uitgebracht waarin is aangegeven dat klager en zijn medeverdachten
niets van doen hebben met de bedreiging van de zaaksofficier van justitie. Klager is op 7 maart 2001 niet gevlucht vanuit een parketbus, maar vanuit een personenauto van twee rechercheurs. Klager is nooit veroordeeld voor verkrachting.

3.4 De selectiefunctionaris verwijst allereerst naar de stukken die leidden tot de ongegrondverklaring van het beroep van 17 november 2010. De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de
Adviescommissie EBI van 16 december 2010, aan de hand van het voorstel van de directeur van de EBI van 15 december 2010.
Klager ontvluchtte in mei 2007 tijdens een transport begeleid door recherche. Door ingrijpen van een toevallig passerende parketbus kon hij terstond worden aangehouden. De ontvluchting leidde tot uitvoerige aandacht in de media. Ook in maart 2001 is
klager ontvlucht tijdens transport.
Ten aanzien van klager is sprake van meerdere antecedenten sinds 1997, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, mishandeling en overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Klager wordt gekwalificeerd als hoog vlucht- en
vuurwapengevaarlijk en hij schroomt niet geweld tegen personen te gebruiken. Uit betrouwbare informatie is gebleken dat bij klager sprake is van liquidatiegevaar. Voorts bestaat de mogelijkheid van ontvluchting met behulp van derden, waarbij niet is
uitgesloten dat daarbij gebruik wordt gemaakt van geweld. Bij ontvluchting van klager zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde.

4. De beoordeling
4.1 De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2 Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3 Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4 De beroepscommissie constateert dat er sinds de GRIP-informatie uit 2010 geen nieuwe externe informatie is, behoudens rapportage omtrent klagers verblijf in de EBI. Klager wordt verdacht van poging moord, de voorbereidingshandelingen daartoe,
vuurwapenbezit, het voorhanden hebben van vervalste documenten en de heling van gestolen auto’s. Uit de eerdergenoemde GRIP-informatie uit 2010 komt naar voren dat bij klager sprake is van ontvluchtingsgevaar en gevaar voor liquidatie. Klager heeft
zich
tweemaal eerder aan detentie onttrokken.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien, tot het oordeel dat ook thans nog in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat klager nog steeds valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. als in de
daar bedoelde categorie b. De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P.Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 14 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven