Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0104/GV, 6 februari 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/104/GV

betreft: [...] datum: 6 februari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 10 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, dat in eerste instantie op8 januari 2002 bij de Dienst Justitiële Inrichtingen is ingediend en ter behandeling is doorgestuurd, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 2 januari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
De afwijzing is gebaseerd op het feit dat er geen sprake is van een onverwachte gebeurtenis, maar er is wel een noodzaak aanwezig. Er is dan ook niet voldoende zorgvuldig met het verzoek omgegaan. Klager heeft zijn verzoek direct nazijn binnenkomst te Heerhugowaard ingediend. Hij was in de veronderstelling dat hij regelmatiger naar huis kon dan de toegestane regimaire weekendverloven. Klagers verzoek is zoekgeraakt en weer opnieuw ingediend. Pas toen hij op 7januari 2002 terugkeerde van weekendverlof, kreeg hij de beslissing te horen. Klager heeft tijdens zijn verlof een aantal dingen met zijn dochter doorgenomen en veel afspraken gemaakt voor week 3 en 4. Omdat hij in deveronderstelling was dat zijn verzoek een goede kans maakte en toegewezen zou worden, heeft hij verder niets geregeld, voorzover dit al mogelijk is. Een van de afspraken die klager heeft gemaakt, betreft een loonbelastingcontrolebij een klant te Schiedam. Een bevestiging van de looninspectie is bijgevoegd. Deze controle kan niet meer ongedaan worden gemaakt, de voorbereiding kost minimaal een dag. Er bestaan geen regelingen om uitstel te krijgen van hetdoen van aangifte voor loonbelasting en btw. Ook de loonjaaropgaven kunnen niet later dan 31 januari 2002 bij de belastingdienst en de bedrijfsvereniging binnenkomen. Eerst na afsluiting van het jaar 2001 kan het nieuwe programmagestart worden, omdat alle gegevens naar het nieuwe jaar worden getransporteerd. Het is voor klager niet te betalen om de werkzaamheden door andere, ervaren mensen uit te laten voeren. Bovendien kennen deze mensen de bijzonderhedenvan de klant niet en heeft de klant niet direct vertrouwen in een nieuw persoon. Klager heeft inmiddels al zes weken geen inkomsten meer en de kosten van zijn gezin en het kantoor gaan gewoon door. Als zijn verzoek omstrafonderbreking wordt afgewezen, zal een faillissement onafwendbaar zijn. De klanten worden niet meer geholpen en door de belastingdienst en de bedrijfsvereniging opgelegde boetes zullen voor rekening van klager komen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister heeft niet voldoende aanleiding kunnen vinden om aan het verzoek te voldoen. Er is in klagers situatie geen sprake van een bijzondere, onverwachte gebeurtenis of noodzaak waarvoor de tenuitvoerlegging van degevangenisstraf onderbroken zou moeten worden.
De Minister heeft vernomen dat klager een regimair verlof heeft gehad, zodat hij reeds in de gelegenheid is gesteld een aantal zaken te regelen.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de halfopen inrichting Westlinge te Heerhugowaard is aangegeven dat klager op de hoogte is gebracht van het feit dat hij een erg korte straf heeft en hij de zakelijke problemen had kunnen voorzien.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Dordrecht heeft op dezelfde gronden bezwaar tegen toekenning van strafonderbreking aan klager.

3. De beoordeling
Klager dient een gevangenisstraf te ondergaan van twee maanden terzake van valsheid in geschrifte. De einddatum viel op 25 januari 2002. Hij verbleef als zelfmelder in de halfopen inrichting Westlinge te Heerhugowaard.
Op 16 januari 2002 heeft de Minister klager strafonderbreking verleend voor de duur van tien dagen in verband met zijn psychische gesteldheid.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheidnoodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie is van oordeel dat van dringende omstandigheden van zakelijke aard onvoldoende is gebleken. In de door klager aangevoerde kwestie had hij vóór zijn detentie kunnen voorzien. Derhalve is de afwijzing door deMinister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel , leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 februari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven